skip to Main Content

Omschrijving

Taricha granulosa is een grote watersalamander uit het westen noord-amerika, hij komt voor van het zuiden van Californie tot in het noordelijke USA en dan verder tot in Alaska. Taricha granulosa is een grote salamander welke sterk aan water is gebonden.De dieren bereiken een lengte van gemiddeld 14 tot 18 cm.

Taricha granulosa. Foto door Henk Wallays

Ze hebben een bruine bovenzijde en een gele onderzijde, om deze reden wordt dit soort ook wel Geelbuiksalamander genoemd. Daarnaast wordt deze salamander ook wel Ruwe salamander genoemd vanwege de sterk korrelige huid. De geslachten zijn moeilijk te onderscheiden buiten de paartijd. In de paartijd is goed te zien dat mannen een langere staart hebben in verhouding. Tevens zijn ze duidelijk krachtiger gebouwd en hebben een verhoogde vinzoom waardoor de mannen een sterk verhoogde afgeplatte staart hebben. Mannen ontwikkelen vaak donkere flanken in deze periode. Vrouwtjes dikken aan en worden duidelijk ronder.

Huisvesting

Taricha granulosa is een soort welke sterk aan water gebonden is. Daardoor behoeven ze een bak waarvan het oppervlak minimaal twee-derde water bevat. Het waterpeil is enigszins onbelangrijk, wel is het van belang om minimaal 10 cm water te hebben zodat de dieren een fatsoenlijk zwembassin hebben. Een hoger waterpeil kan altijd, zolang er maar een stuk land beschikbaar is.

In het water kunnen waterplanten gezet worden waar ze tussen door kunnen zwemmen en kruipen. Waterpest, javavaren, javamos, mosballen en saggataria zijn onder andere prima planten voor Taricha granulosa
Een landgedeelte is ook belangrijk, aangezien ze van tijd tot tijd op het land willen vertoeven, voornamelijk wanneer temperaturen zomers relatief hoog zijn of in de winter tijden onder de 10 graden celsius kunnen komen te liggen, maken ze vaker gebruik van het land. Verstopplekken op het land zijn belangrijk zodat de dieren zich kunnen terugtrekken wanneer ze op het Land zijn en stress voorkomen kan worden.

Een koppel of trio heeft een aquarium nodig van minimaal 60 x 30 cm.Stroming houdt Taricha granulosa niet van, aan te raden is een kleine filterpomp met een minimaal of gecompenseerd spuitvermogen om het water schoon te houden. Wanneer de dieren gehouden worden in een koude kamer met ramen voor de lichtinval dan krijgen ze de seizoenen voldoende mee. De lichturen en de temperaturen van ons Nederlands klimaat is dan voldoende stimulans om deze soort aan te zetten tot voorplanting.

Voeding

Taricha granulosa is een salamander die in vergelijking met andere soorten zoals Triturus-soorten, alleen klein voedsel accepteert. Ze eten graag muggenlarven, tubifex, kleine wormen en pinkie-maden. T.granulosa eet naast dat alles ook graag vers gelegde eitjes van het eigen soort, niet onbelangrijk om te weten. Qua lengte van de wormen kun je aanhouden dat twee maal de lengte van de kop de maximale lengte is . Groter zullen ze wel pakken incidenteel, maar alleen als de honger groot is en de dieren dus afwijken van een gemiddelde voer voorkeur. Ideaal zijn wormen(Dendrobena) die qua grote/lengte tussen één maal en twee maal de koplengte zit.

Kweken

Taricha granulosa kweekt doorgaans in het voorjaar, van het vroege januari tot aan begin april. Stimulering van paargedrag kan worden gedaan door het waterpeil een stuk te verhogen en het landoppervlak te vervangen door waterplanten die aan het wateroppervlak hangen waar de dieren op kunnen rusten met hun kop buiten het water.

De paringen kunnen al vanaf september waargenomen worden. Bij de paring omklemd de man de vrouw door boven op haar rug te liggen en met de voorpoten stevig de borst te omklemmen. De man heeft in zijn kin een klier, tijdens de omklemming probeert de man zijn kin tegen de neus van de vrouw te drukken om zodoende de vrouw te stimuleren en aanzetten tot de paring. Zoals Triturus-soorten dit doen door een open cloaca en waaieren met de staart zo doet de Taricha dit dus op geheel eigen wijze. Het is aan te raden om niet meer dan per 1 of 2 vrouwen niet meer dan 1 man samen te houden. Aangezien het omklemming gedrag van de mannen zo fanatiek en veel gebeurd dat meerdere mannen een vrouw zouden kunnen uitputten en doen sterven.

Een aantal mannetjes verwikkeld tot een bal. Foto: Henk Wallays

Nadat de vrouw ontvankelijk is voor de daadwerkelijke paring zet de man een spermapakket af op de bodem van het aquarium waarna de vrouw het opneemt met haar cloaca. Wanneer de temperatuur enkele weken tot maanden beneden de 16 graden celsius is geweest, tot een graad of 8 celcius maximaal, dan zullen, wanneer de temperatuur weer stijgt naar 16 graden celsius, de eitjes gelegd worden. Een extra prikkel om het vrouwtje aan de leg te krijgen is het verschonen van het aquarium. Mocht één waterverversing van twee/derde van het water, niet afdoende zijn, dan kan het wellicht helpen om enkele malen in de komende dagen één/derde van het water te verversen.

Opkweken van larven en juvenielen

In de natuur leven de larven voornamelijk in stilstaande of langzaam bewegende wateren. Opkweken van de larven is niet ingewikkeld. Een bak met water voldoet voor deze larven, ik doe er altijd een streng waterpest bij en een klein handje grind in een hoek van de bak. Het grind is een toevluchtshaven voor tubifex, het blijft erin langer leven, de larven kunnen in het grind altijd tubifex vinden. Daarnaast zal een klein handje grind uit een goed lopende bak helpen om het bacteriële leven in de bak op gang te brengen om zo “gezond” water te krijgen. (Tip van Frank Pasmans)

De eerste dagen zullen de larven geen voer accepteren, na een aantal dagen zullen de larven pekelkreeftjes gaan accepteren, tevens voer ik ze al snel fijngesneden tubifex of enchytreeen. Om het water schoon te houden is het belangrijk regelmatig dan niet dagelijks niet gegeten voer uit de bak te verwijderen. Extra licht heb ik de larven nooit gegeven, een inval van zonlicht is voldoende. Elke week een derde van het water verversen zorgt dat het water niet teveel vervuild. Larven heb ik altijd tussen 14 en 21 graden opgekweekt.

Zodra de larven gaan metamorfoseren is het tot nu toe moeilijk gebleken ze op te kweken. Inmiddels is mijn ervaring dat het aquatiel opkweken (ervaringstip van Jef Janssens) het minste tot uitval leidt. De jonge dieren kunnen in een aquarium gehouden worden met een waterstand van bijvoorbeeld 20 cm. Waterplanten dienen als rustplek om het hoofd boven water te houden. De juvenielen van dit soort hebben enkele jaren nodig om geslachtsrijp te worden, in de natuur 4 tot 6 jaar, in gevangenschap lijkt het dat 3 jaar zeker nodig is en 4 jaar vaker toereikend is.

Disclaimer: Deze caresheet is gebaseerd op persoonlijk ervaring en niet per definitie de enige waarheid over het verzorgen en kweken met dit mooie soort.

Geschreven door Hugo Sengers.

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer

Inleiding

uit: BOUWMAN, A. S. BOGAERTS (samenstelling en redactie),
2002. Salamanders. Jubileumbundel.
Uitgave: Salamandervereniging. ISBN 90-9016241-0.

In de zoölogie worden af en toe namen uit de Griekse godenwereld gebruikt zoals Triton en Oedipeus voor bepaalde salamandersoorten. Het genus Siren is genoemd naar de sirenes, half vrouw half vogel, die met hun gezang Odysseus probeerden te verleiden. De Sirenidae vormen een kleine primitieve salamanderfamilie met slechts twee genera en vier soorten, n.l. de Zuidelijke dwergsirene, Pseudobranchus axanthus Netting & Goin, 1942, de Noordelijke Dwergsirene, P. striatus Le Conte, 1824, de Grote Sirene, Siren lacertina Linné, 1766, en de Kleine Sirene, S. intermedia Barnes, 1826, die ik hier nader wil voorstellen.

Siren intermedia. Foto door Pierson Hill

S. intermedia komt voor in de Noord Amerikaanse staten tussen Virginia en Florida en westwaarts tot in Zuid Texas en het Noordoosten van Mexico (PETRANKA, 1998). Deze salamanders leven in een grote variëteit van permanente of tijdelijke poelen, kreken, kanalen, moerassen, meren en dergelijke waterpartijen. De Kleine Sirene is plaatselijk vrij algemeen doch is weinig bekend bij de Europese salamanderliefhebbers omdat deze dieren hier vrijwel nooit aangeboden worden.

Beschrijving

S. intermedia heeft een aalvormig lichaam met zeer kleine doch goed functionerende voorpootjes. Achterpoten ontbreken en er is zelfs geen spoor van het achterbekken wat een uniek fenomeen is bij salamanders. De afgeplatte kop is vrij klein ten opzichte van het lichaam. De mond is gesitueerd aan de onderzijde van de kop, de ogen zijn klein en de uitwendige kieuwen zijn sterk vertakt doch vrij kort. De voorpoten bezitten vier tenen. Het lichaam is sterk gespierd. De staart heeft een vin welke de salamanders in staat stelt zeer vlug en krachtig door het water te zwemmen. De rugkleur bij adulte dieren varieert van olijfgroen tot blauw grijs en bruinzwart. De buikzijde is meestal lichter gekleurd. Minder donkere exemplaren hebben veelal een massa zwarte vlekjes op de rug en flanken. Juveniele dieren hebben een driehoekige gele vlek (band) aan de zijkant van de kop die gesitueerd is tussen de neus en de basis van de kieuwen.

Uitwendig kan men de geslachten moeilijk onderscheiden. Mannetjes bezitten zware massieve spieren aan de zijkanten van de kop waardoor deze gezwollen overkomt in vergelijking met de kop van vrouwtjes (GODLEY, 1983). De lengte van volwassen dieren varieert tussen de 18 en 69 cm, afhankelijk van de ondersoort. S. i. texana is de grootste ondersoort. S. i. nettingi groeit tot een halve meter en S. i. intermedia bereikt een lengte van circa 38 cm. De huid van S. intermedia is extreem glad en slijmerig waardoor het onmogelijk is de salamanders met de blote hand vast te houden. Deze huidafscheiding is echter relatief onschuldig en dit is ook een ongewoon verschijnsel bij salamanders, die zich meestal door gif afscheidende huidklieren beschermen tegen vijanden. Ze hebben dan ook een ander verdedigingswapen. Sirenen kunnen hard en gemeen bijten! Volledig ten onrechte worden ze hierdoor in de Verenigde Staten soms aangezien als giftig.

S. intermedia in het aquarium

Men heeft geprobeerd onder laboratorium omstandigheden neotene salamandersoorten tot metamorfose te transformeren door inspuiting van het schildklierhormoon thyrocine. Dit gaf echter geen resultaat bij Siren sp., Necturus maculosus (Mudpuppys), Proteus anguinus (Olm) en Haideotriton wallacei (grotten-salamander).

Vanwege hun levenswijze hebben S. intermedia geen behoefte aan land zodat we ze in een aquarium kunnen houden. Gezien de afmetingen van deze salamanders moeten ze gehuisvest worden in een vrij omvangrijk aquarium, m.i. ten minste drie maal de lengte van de exemplaren. De watertemperatuur mag variëren van circa 12°C in de winterperiode tot circa 25°C gedurende de zomermaanden. CAGLE & SMITH (1939) maken echter melding van 138 exemplaren die in januari zijn verzameld bij een watertemperatuur van 1°C.

Deze salamanders kan men zowel in een binnen als buitenaquarium houden. Bij de laatste situatie moet men de dieren gedurende de winterrust de kans geven zich in te graven. Tijdens de zomermaanden kan men de bak afdekken om rechtstreeks contact met zonlicht te vermijden. Het aquarium kan men inrichten met fijnkorrelig rivierzand, enkele grote stukken kienhout en een massa waterplanten. S. intermedia is in gevangenschap zeer gemakkelijk te voeden omdat ze bijna alles eten. Sinds lang weet men dat Siren ook plantaardig materiaal opslokken (DUNN, 1924; FREYTAGS, 1938). Dit fenomeen kan men in het aquarium duidelijk waarnemen. Zowel rotte bladeren van waterplanten als jonge bladknoppen en zelfs algen worden gretig verorberd, hoewel niet dagelijks. Ik heb herhaaldelijk geobserveerd dat S. intermedia nauwelijks verteerd plantaardig materiaal uitscheiden. Men is er echter nog steeds niet uit of dit gedrag al dan niet een digestieve bedoeling heeft!

Het hoofdvoedsel is uiteraard dierlijk en dit is een zeer gevarieerd menu. Het volgend dierlijk voedsel wordt door mijn Kleine sirene geaccepteerd: zoetwaterslakken, aquatiele insecten en hun larven, waterpissebedden, regenwormen, dode garnalen, gekookt mosselvlees, garnaal en viseitjes, kleine visjes en eiwit van hardgekookt ei. Iedereen die ooit een aquarium heeft gehad heeft wel eens een enorme uitbreiding van zoetwaterslakken meegemaakt. Het is dan ook leuk om vast te stellen dat Sirenen verlekkerd zijn op deze mollusken en het aquarium in een mum van tijd slakkenvrij maken.

Bij een vrij jong exemplaar van S. intermedia van nauwelijks 10 cm heb ik éénmaal een eigenaardig en interessant voedingsgedrag waargenomen. Bij het voederen van een circa 4 cm lange regenworm, werd deze door het diertje opgeslokt en nauwelijks een halve minuut later via de cloaca levend uitgescheiden! In de literatuur is er over dergelijk gedrag niets beschreven doch lijkt het erop dat Sirenidae een vrij primitief darmkanaal bezitten. Aquatiele salamanders sporen hun prooi op door middel van reuk en smaak, mechano- en elecroreceptoren (SULLIVAN ET AL., 2000). Bij siren zijn het vooral reuk en smaak (Chemoreseptoren) die een belangrijke rol spelen bij het ontdekken van een prooi.

Door hun kleine ogen is hun zicht erg beperkt. In de natuur leven deze salamanders in zeer dicht beplante waterpartijen en zijn voornamelijk nachtaktief en hierdoor is het visuele zintuig weinig belangrijk. Wanneer S. intermedia zich in een aanzienlijke prooi heeft vastgebeten draait hij zich bliksemsnel rond zijn eigen as en maakt het slachtoffer geen schijn van kans. Het is niet ongewoon S. .intermedia (net zoals sommige andere salamanders) volledig vasten voor een aantal maanden, meestal tot kort voor een regenperiode (GEHLBACH ET AL., 1973). Dieren die vasten hebben een lager hartritme en minder behoefte aan zuurstof dan aktief etende dieren.

Het bijtgedrag bij salamanders heeft een drietal belangrijke potentiële bedoelingen: het verschalken van een prooi; verdediging tegen predatoren en het stimuleren van de partner gedurende voortplantingsperiode. Bij S. intermedia spelen twee factoren een rol bij het bijtgedrag tegenover soortgenoten n.l. als stimulans van de partner tijdens de balts en als uiting van (dood)angst (FAUTH & RESETARITS, 1999). In gevangenschap zijn de dieren vrij tolerant tegenover elkaar en slechts tijdens het voeren wordt af en toe naar elkaar gebeten, echter zonder verwondingen toe te brengen. In hoeverre Sirenidae andere salamandersoorten tolereren is mij niet bekend. GOTHARD (1910) hield diverse salamanderssoorten samen met Sirenidae in een aquarium waarbij de dieren elkaar volledig negeerden (hij vermeldde echter niet om welke salamandersoorten het ging!).

Alle soorten uit de familie Sirenidae graven zich geregeld in (FREEMAN,1958). In een goed beplant aquarium heeft S. intermedia blijkbaar deze behoefte niet. Wanneer men nu Sirenidae in een onbeplant aquarium voorzien van een bodemsubstraat plaatst graaft het dier zich bijna onmiddellijk in waarbij slechts de kop zichtbaar blijft.

S. intermedia komt met de klok van de regelmaat luchthappen aan het wateroppervlak, ongeveer twee maal per uur bij een watertemperatuur van 12°C terwijl dit om de 5 minuten plaatsvindt bij een watertemperatuur van 25°C. Het is vooral voor en nadat S. intermedia aan het wateroppervlak komt dat men soms klikgeluidjes kan waarnemen. Wanneer de salamanders onder een stress situatie komen te staan laten ze een zacht gehuil horen. Sirenidae produceren dan ook de grootste variëteit aan geluiden in de salamanderwereld (BARTLETT 1993). Het geluid dat de S. intermedia voortbrengt is echter beperkt en kan een rol spelen bij het verdedigen van een schuilplaats (PETRANKA, 1998).

Hoewel ik zelf nooit gekweekt heb met deze salamanders heb ik enkele schaarse literatuurgegevens gevonden omtrent de voortplanting. S. intermedia is na het tweede levensjaar geslachtsrijp en de paring begint rond februari tot juli (HERRMANN, 1994). PETRANKA (1998) meldt evenwel dat zuidelijke populaties vroeger beginnen met de eiafzetting dan hun noordelijke soortgenoten maar het vind meestal plaats tussen december en april. De enige melding van een legsel van S. intermedia werd beschreven door GODLEY (1983) De twee legsels, met respectievelijk 206 en 381 vergevorderde embryo’s werden gevonden in een kanaal in Zuid-Florida, vier meter van de oever in water van 35-40 cm diep. Eén eimassa had de omvang van 65×60 mm. Het paringsgedrag blijft echter onbeschreven maar is waarschijnlijk een complex gedrag van hofmakerij, bevruchting en broedzorg (GODLEY, 1983).

Nawoord

S. intermedia zijn raadselachtige salamanders die door hun unieke levenswijze en complexe ecologie meer belangstelling verdienen dan ze momenteel krijgen. Er valt nog heel wat te ontdekken, zowel voor de herpetoloog, de herpetoculturist als voor de gewone salamanderliefhebber, omtrent deze amfibieën. De eerste electroforetische en karyologische gegevens wijzen er op dat het genus Siren meer soorten omvat dan momenteel is aangenomen De beschrijving van nieuwe soorten worden in de nabije toekomst verwacht (PETRANKA, 1998).

Summary

S. intermedia is found in North America between Virginia and Florida, west wards to south Texas into the north east of Mexico. It is found in a great variety of permanent or temporary waters, like canals, ponds, pools, marshes, lakes etc. Although it is locally not rare, in Europe they are almost never kept. S. intermedia has an elongated body with only two small, good functioning, front limbs with four toes. It has gills and a long and flattened head. The dorsal colour varies from olive green to blue grey. The belly is lighter coloured. Males has more massive heads than females. Maximum total length is 69 cm. Adults can bite fiercely. Animals must be kept in a large aquarium. Water temperature may vary form 12°C (winter) to 25°C (summer). Lots of water plants, a sandy bottom and some pieces of wood make out the furniture of it. S. intermedia is easy fed as it even feeds on dead preys which they find with their well developed sense of smell. They are very fond of snails. Although the author never reproduced this species he mentions some hints out of literature. The animals seem to produce a clutch of eggs (200-381 eggs). These interesting salamanders should be kept more to discover more about breeding behaviour of which hardly anything is known.

Literatuur

BARTLETT, R.D., 1993. Mud-Eels in the Home Aquarium. Tropical Fisch Hobbyist (12), 148-156.

CALGE, F. & SMITH, P.E., 1939. A winter aggregation of Siren intermedia and Triturus viridescens. Copeia, 232-233.

DUNN, E.R., 1924. Siren, a herbivorous salamander? Science (59), 145.

FREEMAN, J.R., 1958. Burrowing in the salamanders Pseudobranchus striatus and Siren intermedia. Herpetologica (14), 130.

FREYTAGS, G.E., 1938. Fressen Molche Vegetabilien? Blatter fur Aquarien und Terrarienkunde (49), 124-125.

FAUTH, J. & RESETARITS, W., 1999. Biting in the Salamander Siren intermedia: Courtship component or agonistic behaviour? Journal of Herpetology (33), 493-496.

GEHLBACH, F.R., GORDON, R. & TORDAN, J.B., 1973. Aestivation of the Salamander Siren intermedia. The American Midland Naturalist (89), 455-463.

GODLEY, 1983. Observations on the courtship, nests and young of Siren intermedia in southern Florida. Am. Midl. Nat. 110 (1): 215-219.

GOTHARD, VON A., 1910. Einige Beobachtugen uber Siren lacertina. Blatter fur Aquarium- und Terrariumkunde (21), 610-611 & 625-626.

HERRMANN, H.J., 1994. Amphibien im Aquarium. Ulmer, Stuttgart.

PETRANKA, J.W., 1998. Salamanders of the United States and Canada. Smithsonian Institution Press.

SULLIVAN, A., FRESE, P.W. & MATHIS, A., 2000. Does the aquatic salamander Siren intermedia respond to chemical cues for prey? Journal of Herpetology (34/4), 607-611.

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer

Huisdierenbijsluiter van de Spaanse ribbensalamander op LICG.nl

Naast ons eigen caresheet op deze site, staat op de website van het LICG (Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren) ook een uitgebreide huisdierenbijsluiter voor het houden van de Spaanse Ribbensalamander.

Deze bijsluiter is naar onze mening een waardevolle aanvulling op onderstaande tekst en kan bekeken worden door op het plaatje links te klikken.

Bron: LICG

Beschrijving

Ad Bouwman, 2002. Pleurodeles waltl – Spaanse Ribbensalamander. pag. 19-20; uit: BOUWMAN, A. S. BOGAERTS (samenstelling en redactie), 2002. Salamanders. Jubileumbundel. Uitgave: Salamandervereniging. ISBN 90-9016241-0.

Groep Pleurodeles waltl. Foto: Céline Guillemin

De Spaanse Ribbensalamander, Pleurodeles waltl, is een van de grootste salamanders van Europa en kan een lengte bereiken van 312 mm (mannetjes) en 286 mm (vrouwtjes) (SALVADOR & GARCIA-PARIS, 1999). Het lichaam is zwaar gebouwd. De huid is ruw en de kop is breed en sterk afgeplat. De staart is in doorsnede plat en minstens even lang als de kop en het lichaam samen.

P. waltl is enigszins variabel van kleur. De bovenzijde kan grijs bruin of grijs geel tot olijfgroen zijn met donkere vlekken. De onderzijde is gewoonlijk witachtig, geelachtig of grijs gekleurd met een donkere tekening of vlekken. Op de flanken bevinden zich acht tot tien oranjeachtige of gele knobbels, die met de uiteinden van de ribben corresponderen. De ribben zijn niet naar beneden maar naar boven gebogen en de uiteinde van de ribben kunnen soms door de huid heen steken.

De onderkant van de staart is oranjeachtig. Mannetjes zijn van vrouwtjes te onderscheiden door een minder zware lichaamsbouw en een langere staart. In paarstemming verkerende mannetjes hebben zwarte copulatieborstels aan de binnenzijde van hun voorpoten en een opgezwollen cloaca. De hoogte van de vinzomen onder en boven de staart variëert bij de beide geslachten maar zijn bij in paarstemming verkerende mannetjes meer ontwikkeld.

Verspreiding

De Spaanse Ribbensalamander komt voor op het Iberisch Schiereiland (Spanje en Portugal), met uitzondering van het noorden en oosten, en in noordelijke en westelijke gebieden van Marokko.

Biotoop en levenswijze

P. waltl komt voor in stilstaande en langzaam stromende watertjes. Ook komen deze salamanders voor in tijdelijke poeltjes. Als deze in de zomer opdrogen trekt P. waltl zich terug in spleten in de bodem, onder stenen of op andere geschikte plaatsen. P. waltl is een veel in het water verblijvende salamander die soms, vooral in de zomer, de neiging heeft het water te verlaten (SALVADOR & GARCIA-PARIS, 1999).

Huisvesting

Gezien de afmetingen die P. waltl kan bereiken en de levenswijze, moeten deze salamanders in een ruim aquarium worden gehuisvest, waarin voldoende zwemruimte aanwezig is en de salamanders de gelegenheid hebben het water te verlaten. De inrichting kan overzichtelijk worden gehouden, wat het schoonhouden vergemakkelijkt. Wel moeten er voldoende schuilplaatsen aanwezig zijn en mogelijkheden om eitjes aan af te zetten.

Pleurodeles waltl, vrouwtje (foto: Ad Bouwman).

Om het water schoon en enigszins in beweging te houden is een filterpomp aan te raden. Als P. waltl in de zomer het land opkruipt kan men de salamanders activeren het water weer in te gaan door gedeeltelijke het water te verversen of de temperatuur te laten dalen. Indien men er de voorkeur aan geeft de salamanders in de zomer een terrestische fase te laten ondergaan, moeten ze in een terrarium worden overgebracht. In het terrarium moeten zowel vochtige als droge schuilplaatsen aanwezig zijn. In september of oktober kan men de salamanders terug zetten op een landgedeelte in het aquarium, waarna deze meestal binnen korte tijd het water ingaan.

P. waltl kan bij een juiste verzorging een leeftijd van minstens 12 jaar bereiken. Een verschijnsel dat ontstaat als P. waltl het hele jaar door een hoofdzakelijk aquatiele levenswijze leidt en een jaarcyclus ondergaat, waarbij perioden van verminderde activiteit van korte duur zijn of ontbreken, is dat hij zich het hele jaar door blijft voortplanten. Dit heeft op de lange duur, door uitputting, nadelige gevolgen voor de conditie en de levensduur van de salamanders.

Indien men uit eitjes jongen wil opkweken is het raadzaam een aantal eitjes bij de volwassen exemplaren uit het aquarium te verwijderen en ze in een ander aquarium onder te brengen. Dit om te voorkomen dat de volwassen salamanders zich aan de eieren of de pas uit het ei gekomen larfjes vergrijpen. Het opkweken van de larven levert geen noemenswaardige problemen op.

Voedsel

Het voedsel kan bestaan uit regenwormen, maden, rode muggenlarven en stukjes op maat gesneden vlees (hart e.d.). Larven kunnen gevoerd worden met watervlooien, kleine waterinsecten en Tubifex. Naarmate ze groeien worden ook grotere prooidieren geaccepteerd, zoals rode muggenlarven.

Voortplanting en gedrag

In de natuur vinden de meeste voortplantingsactiviteiten plaats van januari of februari tot mei. In gevangenschap plant P. waltl zich gewoonlijk voort van september tot mei, vaak na een gedeeltelijke waterverversing. In deze periode kunnen vrouwtjes meerdere keren zaad opnemen en eieren afzetten. Voortplantingactiviteiten vinden in gevangenschap vaak plaats na een waterverversing bij temperaturen van 10-18°C.

Voordat de zaadoverdracht plaatsvindt vertoont P. waltl een baltsgedrag waarbij een mannetje onder een vrouwtje zwemt of kruipt en zijn voorpoten om die van het vrouwtje vasthaakt. Nadat een mannetje op deze manier een vrouwtje voor kortere of langere tijd op zijn rug heeft meegedragen, haakt hij één voorpoot los en draait zijn lichaam zo dat zijn cloaca zich voor de snuit van het vrouwtje bevindt. Na enige tijd op deze wijze voor een vrouwtje te hebben geposeerd verwijdert hij zijn cloaca van de snuit van het vrouwtje door zijdelingse pasjes met zijn achterpoten te maken. Een tot paren bereidt vrouwtje volgt de cloaca van de man door zich eveneens met haar achterpoten zijwaarts te bewegen. Doordat het mannetje de gehele paring één voorpoot om een voorpoot van het vrouwtje blijft vasthouden, bewegen de salamanders zich in het rond. Na enige tijd wordt de rondgang gestopt en zet het mannetje een spermatofoor af. Daarna hervatten de salamanders hun rondgang totdat de cloaca van het vrouwtje boven de spermatofoor komt en zij deze in haar cloaca kan opnemen.

Eieren en larven

De eitjes worden binnen 24 uur na zaadopnamen in één of twee dagen tijd afgezet. Een legsel kan meer dan 200 eitjes bevatten. De eitjes worden stuk voor stuk aan waterplanten, op stenen en andere geschikte voorwerpen afgezet. Vaak worden er meerdere eitjes direct na elkaar afgezet zodat er door de kleefkracht van de eitjes trosjes ontstaan. Pas afgezette eitjes hebben een diameter van 7 mm. Eieren die bij een temperatuur worden gehouden van 12°C komen na ruim twee weken uit.

De lengte van de pas uit het ei gekomen larven varieert tussen de 7 en 11 mm. De kleinere larven verkeren in een vroeger ontwikkelingsstadium dan de grotere. Larven metamorfoseren gewoonlijk na drie tot vier maanden en hebben dan een lengte van 6 tot 10 cm. Gemetamorfoseerde jongen leiden ongeveer een zelfde levenswijze als volwassen dieren. Bij een leeftijd van anderhalf of twee jaar kan P. waltl zich voortplanten.

Summary

Pleurodeles waltl, the Sharp-Ribbed newt, can reach a length of more then 30 cm. The body is heavy build, the skin is rough and head is flat and wide. The tail is flat and as long or longer as the snout-vent length. P. waltl can be greyish yellow to olive green, with brown or black dots. The belly is mostly whitish or yellowish with a more or less intense pattern of black dots. On each lateral side usually a row of eight to ten orange or yellow warts are present marking the places where the ribs can penetrate the skin in defensive behaviour. Males are mostly slender built and have a longer tail. In breeding condition they have black nuptial pads on the front legs. This species is found throughout the Iberian peninsula (with the exception of the north and east) and in the north west of Morocco.

This newt uses all kinds of ponds and poodles, even very temporary ones for breeding. In summertime it aestivates and hides in cracks in the ground , under stones or other suitable places. In captivity it can be kept whole year in water. In nature this species breeds between January and May. In captivity it can breed from September to May. Breeding activities can be stimulated by partial changing the water. In this period females can collect spermatophores and produce eggs more than once. Breeding activities take place at temperatures between 10 and 18°C. P. waltl shows a typical breeding behaviour in which the male claps the female from the ventral side with his front legs around hers and carries her along for a while. Then the male loosens his grip by releasing one front leg and then performs a number of movements before releasing a spermatophore. He then moves the female so that she can take up the spermatophore. All this time he holds her by one front leg.

First eggs are laid within one or two days. A female can lay up to 200 eggs which are placed individually on plants and stones. Freshly laid eggs have a diameter of 7 mm. Eggs kept at a temperature of 12°C hatch after two weeks. Hatched larvae measure 7 to 11 mm. Metamorphosis takes place after three to four months at a length of 6 to 10 cm. Juveniles can be kept the same way as adults. P. waltl can best be kept in large aquariums with a small island to them the opportunity to leave the water. Plants and coverage are necessary. A filtering pump is advised. In summertime a terrestrial way of keeping is possible.

P. waltl is a very hardy animal and very easy to keep and breed. It can become at least 12 years. Keeping them fully aquatic and in constant breeding condition seems to reduce vitality and shortens age. To raise young, eggs and larvae can best be separated from the parents. Live and dead food can be fed, varying from the usual worms, maggots and mosquito larvae to small pieces of meat (heart). Larvae can fed with live food such as Daphnia, Tubifex and such.

 

Literatuur

SALVADOR, A. & M. GARCIA-PARIS, 1999. Pleurodeles waltl (Michahelles, 1830) – Rippenmolch. In: GROSSENBACHER, K. & B. THIESMEIER, 1999. Handbuch der Reptilien und Amphibien Europas (Herausg. W. Böhme). Band 4/I Schwanzlurche (Urodela) I, AULA-Verlag, Wiesbaden).

© Copyrights 2002 de Salamandervereniging, www.salamanders.nl. De Salamandervereniging staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, te Nijmegen, onder nummer 09126981.

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer

Uiterlijk

Het kleinste en meest delicate lid van deze familie. Zelden langer dan 14 cm. De hoofdkleur van de kop en de romp is middelbruin. Veel lichtbruine en oranje markeringen op de rugrichels. De buik is donkerbruin en voorzien van verscheidene grote oranjekleurige vlekken in een netvormig patroon. De onderzijde van de staart is eveneens oranje en de keel heeft hetzelfde patroon als op de buik. De oranje vlekken lopen door tot de onderkaak en de onderzijde van de ledematen hebben dezelfde tekening als op de buik. Horizontaal door het oog loopt een zwarte streep.

Foto door cowyeow

Aan de voorkant bevindt zich een gele markering, deze loopt gedeeltelijk door tot de bovenkant van de poten waardoor de ze lichter lijken dan de achterpoten.De iris is meestal goudkleurig de rug en zij richels zijn goed ontwikkeld net zoals de parotide klieren. De huidstructuur is wratachtig. De mannetjes ontwikkelen in de paartijd een zilverwitte streep op de staartzijden en zijn beduidend slanker en kleiner dan de vrouwtjes.

Verschillen met overige paramesotriton:

  • Met P. chinensis: De basiskleur is meer grijs. De huid voorzien van grotere wratten en de rug en zij richels zijn minder sterk ontwikkeld.Die.De horizontale streep door het oog is minder zichtbaar en de iris is lichtbruin.
  • Met P. fuzhongensis: De basiskleur is donkerbruin. De huid is licht wratachtig, de rug een zij richels zijn goed ontwikkeld. De horizontale streep door het oog is smal en de iris is goudkleurig.
  • Met P. laoensis: Deze is door zijn duidelijke gele rugtekening makkelijk te identificeren.
  • Met P. spec.: deze waarschijnlijk nog onbeschreven soort onderscheid zich door een roestbruine tekening van het lichaam. De buik heeft een roestbruine tekening met bruine vlekken.

Ondersoorten

Er zijn van P. hongkongensis geen ondersoorten beschreven

Herkomst:

Bergbeek in het Shan Teng gebergte, eiland Hong Kong.
Eiland Hong Kong en Kowloon op het vasteland.

Habitat

P. hongkongensis leeft in stromend water in het gebergte bij de kust met een hoogte van 300 tot 450 m. Deze beken zijn zwakstromend en tropisch warm (17-26°C). De dieren blijven waarschijnlijk niet ver verwijderd van hun leefgebied en zijn voornamelijk aquatiel
In het terrarium vindt vaak agressief gedrag plaats tussen de dieren onderling wat duidt op een territoriale levenswijze. Dit is in het wild nog nauwelijks onderzocht.

Voeding

Deze soort kan met de gangbare voedseldieren gevoerd worden. Vooral regenwormen eten ze graag. Over hun “natuurlijke” voedseldieren is nog niet veel bekend.

Voorplanting

De balts is hetzelfde als bij Triturus alleen trager. De mannen zetten spermatoforen af (zonder lichaamskontakt) Vaak komt het tot “paringsbijten” Het mannetje probeert hierdoor het vrouwtje te fixeren door in het staartgebied te bijten en vast te houden. Het vrouwtje “verstart” in deze fase en probeert zich niet meer te bevrijden. In het algemeen vinden hierbij geen verwondingen plaats. Maar in het aquarium kan het problematisch worden als steeds het mannetje toebijt bij hetzelfde vrouwtje en er geen ontsnappingsmogelijkheid is.

Houden in aquarium/terrarium

Op grond van de minimale kennis van hun leefomgeving kan er geprobeerd worden het habitat van de tropische bergbeek na te bootsen. De dieren verlaten soms het water. Er is dus een aquarium nodig met enkele plekken boven de waterlijn. Schoon en zuurstofrijk water is belangrijk dit kan bereikt worden door filtrering en een matige stroming. Ook zijn steenpartijen om op te klimmen en om onder te verschuilen nodig.

Terratoriaal gedrag komt voor en kan leiden tot de dood van de verliezer. Agressieve dieren moeten dus gescheiden worden. Tot nu toe is er echter alleen de paringsbeet tussen man en vrouw waargenomen en dit leidt meestal niet tot verwondingen.

Voorplanting in gevangenschap

Tijdens de dalende temperaturen in de herfst krijgen de mannen een blauwwitte streep op de zijden van de staart. De cloaca vergroot zich en de lippen stulpen uit. Het vrouwtje wordt benaderd en de spermatofoor wordt of met paringsbeet of zonder fysiek contact overgedragen. Enkele weken na de bevruchting begint het eieren leggen bij een temperatuur van 18°C. De eitjes worden stuk voor stuk “gelijmd tussen bladeren. Het leggen van de eieren duurt enkele weken. De eerste leg begint midden November. Een vrouwtje produceert ongeveer 70 eieren.

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer

Algemeen

uit: BOUWMAN, A. S. BOGAERTS (samenstelling en redactie),
2002. Salamanders. Jubileumbundel.
Uitgave: Salamandervereniging. ISBN 90-9016241-0.

Van de Paramesotriton soorten worden P. caudapunctatus, P. hongongensis en P. fuzhongensis regelmatig in de handel aangeboden. P. chinensis is ook een enkele maal geïmporteerd geweest. Jammer genoeg is de conditie van in de handel aangeboden salamanders vaak niet al te best. Soms hebben de salamanders open wonden op het lichaam (salamanderpest). De overlevingskans van deze zieke dieren is erg klein en het is dan ook aan te raden alleen gezond uitziende dieren aan te schaffen. In dit artikel heb ik mijn ervaringen met P. fuzhongensis in een aquaterrarium beschreven.

Beschrijving

P. fuzhongensis heeft een ruwe, wratachtige huid. De maximum lengte van de dieren die ik verzorg is ongeveer 16 cm. Mannetjes zijn vaak iets kleiner dan vrouwtjes. De kleur van de bovenzijde is meestal bruin tot donker bruin soms met donker bruine of zelfs oranje vlekken. Sommige exemplaren zijn olijfgroenachtig van kleur. De buik is bruin, donkerbruin tot zwart met rode of oranje vlekken. Naarmate de salamanders ouder worden neemt de omvang van de oranje of rode vlekken toe. De onderkant van de staart is oranje. Vrouwtjes hebben een langere staart dan mannetjes. Mannetjes hebben in en rond de paartijd een lichte zilvergrijze streep aan weerszijde van de staart, hogere vinzomen onder en boven de staart en een opgezwollen cloaca; bij vrouwtjes is de cloaca kleiner en loopt enigszins spits toe. Verder zijn mannetjes duidelijk van vrouwtjes te onderscheiden door uitsteeksels aan weerskanten achter de kop en lijsten aan beide zijden van de rug.

Verspreiding en biotoop

P. fuzhongensis is bekend uit het zuiden van China in de provincie Guangdong. Deze salamanders leven in bergbeekjes op hoogte van circa 500 m boven de zeespiegel. In het water houdt P. fuzhongensis zich op die plaatsen op waar een niet te sterke stroming staat. Over het verblijf op het land en of P. fuzhongensis wisselend, afhankelijk van seizoenen, op het land of in het water verblijft, is weinig bekend.

Huisvesting

Vooral de mannetjes bezetten en verdedigen een territorium. Hierdoor kan onderlinge agressiviteit ontstaan hetgeen ook bij vrouwtjes voorkomt. Gevechten tussen deze salamanders leiden gewoonlijk niet tot verwondingen maar hebben, door de beperkingen van een aquarium, tot gevolg dat het onderdrukte dier zich verschuilt en uiteindelijk verzwakt, met alle gevolgen van dien. Daarom adviseer ik één paartje of hooguit één mannetje met twee vrouwtjes in een aquarium te huisvesten. Een aquarium met een bodemoppervlakte van 60×30 of 70×40 cm blijkt hiervoor geschikt. De aquaria waarin ik deze salamanders houd staan in een ruimte waar de temperatuur in de winter tussen de 5 en 10° C schommelt. In de zomer kan de temperatuur soms oplopen tot 25° C. Gezien het natuurlijk voorkomen is een filterpomp, die het water enigszins in beweging en schoon houd, aan te bevelen. Hoewel de salamanders bij mij een hoofdzakelijk aquatiele levenswijze leiden gebeurt het soms, vooral in de zomer, dat de salamanders het land opkruipen. Belangrijk is wel dat er zowel op het land als in het water voldoende schuilplaatsen aanwezig zijn.

Voedsel

Aan het voedsel worden geen speciale eisen gesteld. Rode muggenlarven, maar vooral regenwormen worden graag gegeten. Om te voorkomen dat de salamanders tijdens het voeren in elkaars territorium komen en er dan gevechten ontstaan en voor een betere controle of alle salamanders eten, rijk ik het voedsel bij voorkeur aan met een voederpincet.

Voortplanting

In de natuur valt het paarseizoen waarschijnlijk in de koele periode van het jaar in november tot april. Bij mij plant P. fuzhongensis zich voort vanaf februari tot en met april als de watertemperatuur oploopt naar 12 tot zo’n 16°C. Als een paarlustig mannetje een vrouwtje waarneemt benaderd hij haar en probeert doormiddel van geursporen, die met zijn staart in de richting van het vrouwtje worden gewapperd, het vrouwtje te activeren tot zaadopname. Als een vrouwtje op haar plaats blijft en daardoor te kennen geeft paringsbereid te zijn. kruipt het mannetje voor het vrouwtje uit en zet een spermatofoor af, die door het hem volgende vrouwtje in haar cloaca wordt opgenomen.

Van ei tot juveniele salamander

De eieren worden aan waterplanten en aan andere geschikte voorwerpen afgezet. Opvallend is dat vrouwtjes soms een voorkeur voor een bepaalde plaats hebben om de eitjes af te zetten. Geschikte planten voor de eiafzet blijken Waterpest (Elodea sp.) en Vallisneria sp. ook worden de eitjes vaak in spleten van stenen afgezet. Om te kweken met deze salamanders is het verstandig de planten waaraan eitjes zijn afgezet bij de ouderdieren te verwijderen en in andere aquariums over te brengen. Dit omdat de ouderdieren, met name de vrouwtjes, de eieren opeten. De bakjes waarin ik de eieren overbreng en de larven in opkweek zijn gevuld met het water uit de moederbak. Bij watertemperaturen tussen de 15 en 20°C. komen de larfjes na 4 tot 6 weken uit het ei. De larven van P. fuzhongensis hebben een gestroomlijnd lichaam en korte kieuwen. De bovenzijde is zwart van kleur en ze hebben in een lijn geplaatste grijze puntjes of streepjes aan weerszijde van hun rug. De kieuwen en de punt van de snuit zijn wit grijsachtig. De pas uit het ei gekomen larfjes hebben een lengte van 9 tot 12 mm. Ze worden gevoerd met op maat gezeefde kleine watervlooien. Later kan dit menu worden uitgebreid met grotere watervlooien, Tubifex en rode muggenlarven. Tegen de tijd dat de larven metamorfoseren wordt ze de gelegenheid geboden het water te verlaten, doormiddel van drijvende stukjes kurkschors. Na 4 a 5 maanden metamorfoseren de larven en hebben dan een lengte van 35 tot 50 mm, waarna ze het land opkruipen. Het opkweken van de gemetamorfoseerde jongen blijkt, ondanks diverse geboden omstandigheden, niet gemakkelijk.

Summary

P. fuzhongensis has a rough and warty skin. Maximum length is 16 cm. Males are generally smaller than females. Dorsal colour is mostly brown or greyish brown, sometimes with dark brown or even orange dots. Belly is brown or black with red or orange dots. As the animals grow older the dots grow. Females have longer tails than males, and males show a silver grey band on the tail and swollen cloaca during mating season. The cloaca of the females has a more or less pointed shape. Males can be distinguished further warts behind the head and the lateral sides. P. fuzhongensis lives in the south of China (province Guangdong) where they live in mountain streams (500 m. above sealevel).

Males are territorial, but also females can become aggressive. For one pair an aquarium of 60×30 cm is advised. Temperatures in winter can vary from 5 to 10° C and in summer up to 25° C. A circulation pump completes the set-up. The newts seldom leave water, but a land part is advised. Hiding places in water and on land are necessary. Feeding is done with the use of a pair of tweezers to prevent animals entering each others territories. P. fuzhongensis breeds in Februari-April as water temperatures rise to 12 – 16°C. Eggs are attached to water plants ( like Elodea sp., Vallisneria sp.), between stones and on other suitable objects. To prevent the eating of their own eggs, eggs are removed and placed in an other aquarium (filled with water out of the parents aquarium). The larvae hatch after 4-6 weeks with water temperatures between 15 – 20°C. Larvae hatch at 9 to 12 mm. length They are fed with small Daphnia. After 4 to 5 months larvae start metamorphosis at a length of 35 to 50 mm. Raising juveniles is not an easy task.

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer

Soortbeschrijving

G RAY, JE (1859): Proc. Zool. Soc. Londen, 1859: 229e

Uiterlijk

Opmerking: Dit artikel is automatisch vertaald met slechts enkele correcties, hierdoor kan de zinsbouw niet helemaal correct overkomen.

Een stevige salamander met een totale lengte tot 15 cm. De grondkleur van de kop en de romp varieert van olijfkleur, tot zwart tot donkerbruin. De buik is zwart en heeft enkele kleine oranje vlekken. De onderste rand van de staart is oranje gekleurd. De keel heeft een soortgelijke kleur als de buik. De oranje vlekken verschijnen tot aan de voorste rand van de onderkaak. De onderkaak zelf is altijd zwart. De onderzijde van de ledematen is donker gekleurd.

Horizontaal door het oog is meestal een brede zwarte Querbinde loodrecht een even zwarte marker. De iris is meestal bruin. De achter-en lateraal lijsten zijn gewoon zwak, net als de paratoïden. De huid is zeer grof wrattig. Het mannetje is in de koppeling van een zilveren jurk witte strepen op de zijkanten van de staart. Er is veel slimmer dan de vrouw.

Beschrijving soorten:

P. hongkongensis: Deze is kleiner en veel zachter. Hij wijst meestal op de achterkant van de bar en Lateralleisten een individuele orangerötliche kleuroplossing knolletje op. P. hongkongensis helderder wordt het algemeen, want soms een gele kleur aan de bovenkant van de ledematen uitstrekt. De horizontale verbinden door het oog is veel breder.
P. fuzhongensis: Dit is de fundamentele donkerbruine kleur. De huid is slechts matig wrattig, de rug en Lateralleisten zijn duidelijk gemarkeerd. De horizontale blinddoek is smal, iris gouden.
P. laoensis: Deze wordt gekenmerkt door zijn gele tekening weer gemakkelijk te identificeren.
P. spec.: Deze, waarschijnlijk undescribed soorten, die wordt gekenmerkt door zijn roest-rode tekening op een hele lichaam. Uw maag heeft een roest-rode kleur met bruine platte vlekken.

Foto: Henk Wallays

Status van de sub-types:

Er zijn van P. chinensis geen ondersoorten beschreven. Een grijze of bruine vorm, maar kan goed worden onderscheiden.

Distributie:

Terra typica: Nigpo Shi, Zhejiang.
Tchekiang en Nganhouei provincies, het zuiden van China.

Habitat / Ecologie

P. chinensis is een stroming van het water de inwoners van de heuvels en plateaus. De habitat-streams zijn relatief koele (17-19 ° C). De dieren zijn waarschijnlijk om het beetje water van huis en zijn dan meestal onder stenen. Opnieuw en opnieuw in het terrarium agressieve handelingen waargenomen tussen individuele exemplaren, als gevolg van een territoriale manier van leven suggereert. De soort is nauwelijks onderzocht ecologisch.

Eten

De soort kan gemakkelijk met de gebruikelijke voeding organismen zijn gevoed. Met name regenwormen en stukjes vis in het water ze willen. Door haar natuurlijke voedsel is momenteel onbekend.

Huisvesting in het terrarium

Vanwege de minimale kennis van het natuurlijke milieu-omstandigheden, kunnen alleen worden gemaakt aan de voorwaarden van een subtropische mountain stream te worden gereconstrueerd. De dieren zijn niet te laat het water. Het zou een aquarium, waarvan de structuur gedeeltelijk op het oppervlak van het water. Schoon en zuurstof overvloed is belangrijk. Dit vereist een juiste filtering en stroming staat. Vergelijkbare stenen structuren zoals klimmen vermogen en onderdak nodig.

De soort kan worden territoriale en dit leidt tot schade aan het vechten onder elkaar tot de dood van de inferieure leiden. Agressieve dieren zijn dan ook te worden gescheiden van elkaar.

Onze dieren werden we door vriendelijke bemiddeling van de heer AA S CHMIDT.

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer

Kweekervaringen met Pachytriton labiatus – Lipsalamander

Frank Wennekers & Ellen Nauman, 2002.
Kweekervaringen met Pachytriton labiatus – Lipsalamander
pag. 40-42; uit: BOUWMAN, A. S. BOGAERTS (samenstelling en redactie),
2002. Salamanders. Jubileumbundel. Uitgave: Salamandervereniging. ISBN 90-9016241-0.

Inleiding

Salamanders van het geslacht Pachytriton worden regelmatig aangeboden in aquariumwinkels en tuincentra, waar ze vaak verkocht worden onder de naam Vuurbuiksalamander (evenals verschillende andere uit Azië afkomstige salamanders). Ook onze salamanders, drie mannetjes en twee vrouwtjes, zijn langs deze weg in ons bezit gekomen. Het eerste exemplaar hebben we in oktober 1994 aangeschaft, de volgende drie in februari 1996 en de laatste in april 1997.

Het schijnt dat er in Nederland nog nooit met deze salamanders is gekweekt. Onze verbazing was dan ook groot toen we eieren van P. labiatus in het aquaterrarium aantroffen.

Beschrijving

Pachytriton labiatus is een vrij slanke salamander met een gladde huid en bereikt een gemiddelde lengte van 13 tot 16 cm. De rugzijde is donkerbruin tot zwart. De buikzijde is opgedeeld in duidelijk begrensde oranje en zwarte vlekken. Soms loopt er een opvallende oranjerode lateraalband over de rug (THIESMEIER & HORNBERG, 1997). Naarmate de dieren ouder worden kan de rugzijde lichtbruiner van kleur worden en kunnen er zwarte vlekken zichtbaar worden. De staart heeft een lob-vormig uiteinde en de tenen zijn kort en stomp.

De mannetjes zijn van de vrouwtjes te onderscheiden door witte punten of vlekken in het achterste derde deel van de staart. Dit kan een enkele kleine punt zijn of meerdere grote punten of vlekken. Overigens heeft het vrouwtje dat bij ons eieren afgezet heeft ook een witte wazige vlek op de staartpunt. Er is geen verschil in grootte tussen mannetjes en vrouwtjes, alleen worden de vrouwtjes, als ze eitjes dragen, aanzienlijk dikker. Mannetjes hebben in de paartijd een opgezwollen cloaca, waaruit borstelige haartjes kunnen steken.

Huisvesting

De afmetingen van het aquaterrarium zijn 100x50x35 cm, de waterstand is 13 cm. Op de bodem ligt donker grind met een diameter van 2 tot 3 mm. P. labiatus is een onderling agressieve salamander. Om gevechten te voorkomen hebben we het aquaterrarium door middel van veel stenen, stukken kienhout en een stuk turf, zo ingericht dat de salamanders elkaar kunnen ontlopen. Daarnaast dienen op zijn kop gelegde halve kokosnoten als schuilplaatsen, waar de salamanders zich graag onder ophouden. Opgestapelde stukken kurkschors functioneren als eilandjes. Hier zijn de salamanders weinig op te zien. Ze verlaten zelden het water. De maximum temperatuur in het aqua terrarium ligt rond de 26°C in de zomer en de minimum temperatuur is 3°C in de winterperiode.

P. labiatus leeft in koude snel stromende beekjes en riviertjes in zuid-oost China (ZHAO et al, 1988). We hebben daarom een pompje in het water geplaatst, die voor stroming in de lengte richting van de bak zorgt. Het wattage van dit pompje is niet hoog, zodat het water minimaal wordt opgewarmd. Ook zijn er twee mechanische luchtfiltertjes in de bak aanwezig. Wekelijks wordt circa tien liter water ververst. Alleen in de winter gebeurt dit om de drie weken. Het nieuw toegevoegde (kraan)water zetten we een week van te voren klaar in een 60 liter vat alwaar we het laten rijpen. In dit 60 liter vat is een pomp geplaatst die voorkomt dat het water stil kan gaan staan. Bovendien wordt aan het kraanwater Aqua safe of Aquatan toegevoegd om het water te ontharden/ontchloren.

De dieren hebben in de loop der tijd allen hun eigen territorium gecreëerd, waarbij vooral de kokosnoten erg geliefd zijn. Opmerkelijk is, dat in één kokosnootdop soms twee dieren te vinden zijn, een mannetje en een vrouwtje.

Voedsel

We voeren de salamanders met regenwormen, kleine krekels (die we onder water aanbieden), stukjes gehakt en rode muggenlarven, zowel levend als ingevroren. Soms krijgen ze een stukje runderhart. Het voeren gebeurt twee maal in de week in de zomer, éénmaal per week in de herfst en lente en éénmaal per drie of vier weken in de winter. Tijdens het voeren worden de salamanders zeer beweeglijk en komen dan in elkaars territorium, alwaar de indringers met felle beten worden verjaagd door de eigenaar.

Eieren

Voortplantingsgedrag is door ons niet waargenomen. Wel staat het mannetje vaak voor het vrouwtje met zijn staart te wapperen. Tijdens een controle op 18 april 1999 troffen we een vrouwtje aan onder een kokosnoot en een aan de binnenzijde van de kokosnoot afgezet legsel. De totale lengte van het vrouwtje was 14 cm, kop-romp lengte 7 cm. Het legsel bevatte 52 eitjes. De eitjes hebben een witte kern met een diameter van 4 à 5 mm en daar omheen een doorzichtig omhulsel. De temperatuur was op dat moment 11°C, de zuurgraad pH: 7,5 en de carbonaathardheid kH: 3, vrij zacht water dus.

Bekend van Pachytriton soorten is dat de vrouwtjes hun eieren bewaken en eventuele belagers aanvallen. Ook vertonen ze een vorm van broedzorg door in de directe omgeving van de eitjes met de staart te wapperen, waardoor het water rondom de eieren in beweging wordt gehouden. Indien dit achterwege blijft kan dit als gevolg hebben dat de embryo´s afsterven en de eieren gaan schimmelen (B. THIESMEIER, pers. mededeling).

Om te voorkomen dat het broedende vrouwtje wordt verstoord, hebben we direct na de ontdekking van de eitjes de andere salamanders uit het aquaterrarium verwijderd en in een andere bak ondergebracht. Een probleem dat ontstaat als de larven in het aquaterrarium uit het ei komen is dat deze zeer moeilijk terug te vinden zijn tussen het donkere grind op de bodem. Daarom besluiten we de kokosnoot met het legsel en het vrouwtje over te plaatsen naar een kunststof bakje (25x15x10 cm) dat we enigszins scheef in het aquaterrarium plaatsen. De uitstromer van het pompje hangen we over de rand van het bakje. Op deze manier wordt vers water aangevoerd en stroomt het overtollige water aan de lage zijde van het bakje terug in het aquaterrarium. Het vermogen van het pompje wordt wat teruggedraaid om te voorkomen dat de uit het ei gekomen larven over de rand worden gespoeld.

De eieren worden gehouden bij een temperatuur van 11 tot 19°C en regelmatig gecontroleerd. De ontwikkeling van de embryo´s verloopt voorspoedig. Na 28 dagen zijn de oogjes zichtbaar. Drie dagen later zijn de kieuwen ook zichtbaar. Geen enkel eitje is gaan schimmelen.

Een vraag die ons door het hoofd speelt is of het vrouwtje zich zal vergrijpen aan de pas uit het ei gekomen larfjes en of het scheiden van het vrouwtje en de eieren nadelige gevolgen zal hebben voor de eieren? We besluiten het er op te wagen en scheiden het vrouwtje van het legsel. Het bakje wordt uit het aquaterrarium gehaald en in plaats van het pompje wordt een bruissteentje dicht in de buurt van het legsel gehangen. De halve kokosnoot wordt nu omgedraaid zodat we ten alle tijden het legsel kunnen controleren. Na 42 dagen, na ontdekking van de eitjes, komen de eerste larven uit het ei. In een tijdsbestek van twee weken komen ook de overige eitjes uit. In totaal tellen we 49 larfjes. Opvallend is dat er van agressie tussen de larfjes onderling, absoluut geen sprake is, in tegenstelling tot het gedrag van de volwassen dieren. Sterker nog, de larfjes liggen allemaal dicht opeengepakt op een oppervlakte van een paar cm² en zoeken de donkere plekken van het bakje op; dit is dus onder de kokosnoot.

Larven

De larven worden opgekweekt in het bakje waarin de eieren zijn uitgekomen. De eerste 1 à 2 weken leven ze van de voedingsstoffen uit de dooierzak. De larven hoeven gedurende deze periode dus niet gevoerd te worden. De totale lengte van de pas uit het ei gekomen larfjes is ongeveer 24 mm, kop-romp lengte is 12 mm. De bovenzijde is donkergrijs of zwart. Rondom de ogen is de kleur donkerder dan op de rest van het lichaam. De buik is wit grijs. Opvallend is dat de larfjes bij het verlaten van het ei al in het bezit zijn van vier pootjes.

Na het verdwijnen van de dooierzak beginnen we te voeren met kleine watervlooien, cyclops en tubifex. De temperatuur is in deze periode (mei 1999) 19°C en loopt gedurende de weken daarna op tot 25°C. Tijdens deze larven periode is het verzorgen van de dieren probleemloos. Ze eten goed (tubifex, watervlooien, rode muggenlarven). Er is geen sprake van agressief gedrag. Een maand na uitkomst hebben de larven een lengte van rond 30 mm. Op de flanken is een rij witte vlekjes zichtbaar. Ook hebben ze witte vlekjes in de oksels. Deze zullen later oranje kleuren.

46 dagen na uitkomst van de eieren is de metamorfose van de larven begonnen. Om de gemetamorfoseerde jongen de gelegenheid te geven het water te verlaten hebben we ze overgebracht naar een andere bak. De afmetingen hiervan zijn 100x40x20 cm en de waterstand is 2 cm. Enkele stenen en stukken kurkschors functioneren als eilandjes. Een dag na het overbrengen zien we dat enkele salamandertjes het water hebben verlaten en tegen het glas omhoog zijn gekropen. De kieuwen zijn gereduceerd. De lengte van de eerste tien dieren die zijn gemetamorfoseerd worden in de tabel vermeld.

Na de metamorfose

Na de metamorfose vallen er nogal wat slachtoffers onder de jongen. Sommige verdrinken, terwijl andere dood op de eilandjes liggen. Opvallend is bij de op het land gestorven salamandertjes dat ze er opgezwollen uitzien.

We besluiten de jongen over een aantal kweekbakjes te verdelen, om er zo achter te komen onder welke omstandigheden we de minste uitvallers hebben. In sommige kweekbakjes wordt de bodem bedekt met een laag kiezels en grind en een aardewerk schaaltje dient als watergedeelte. Andere kweekbakjes worden gevuld met een laagje water van enkele millimeters en in weer andere kweekbakjes worden de salamandertjes zo droog mogelijk gehouden, het watergedeelte bestaat hier uit een klein schaaltje. De bakjes bevinden zich in dezelfde ruimte zodat de salamanders bij een vrijwel gelijke temperatuur (20°C) worden gehouden.

Lengtes bij metamorfose

Totale lengte (in mm.)

Kop-romp lengte (in mm.)

Larf 1

Larf 2

Larf 3

Larf 4

Larf 5

Larf 6

Larf 7

Larf 8

Larf 9

Larf 10

34,60 mm

37,25 mm

36,56 mm

38,80 mm

40,45 mm

35,10 mm

35,60 mm

36,90 mm

36,40 mm

37,50 mm

18,95 mm

19,20 mm

18,85 mm

19,10 mm

20,35 mm

18,60 mm

17,85 mm

18,40 mm

17,55 mm

17,70 mm

 

Een ander probleem waarmee we werden geconfronteerd na de metamorfose is dat de jongen stopten met eten. Wat ze in hun larvale stadium nog wel aten wordt nu niet meer geaccepteerd. Rode muggenlarven blijken te groot te zijn. Ook worden springstaartjes, tubifex, fruitvliegen (grote en kleine) en fruitvlieglarven geweigerd. Na een periode van anderhalve maand zien we de sterk vermagerde salamandertjes voor het eerst weer eten en wel maden van fruitvliegjes. Een week later worden ook springstaartjes gegeten. Helaas zijn alle jongen binnen het eerste levensjaar dood gegaan en blijven er nog vele vragen over de opkweek van P. labiatus onbeantwoord, vooral over de periode na de metamorfose.

Tweede kweek

In het voorjaar van 2000 zijn er geen eieren afgezet, het jaar daarop, in mei 2001, werden er wel eieren afgezet in dezelfde groep, alleen is het verzorgende vrouwtje niet hetzelfde exemplaar als in 1999. Het aantal eieren bedroeg nu 59. Het legsel is bij ontdekking niet ouder dan een week. Enkele eitjes beschimmelen. Uiteindelijk zijn 49 larfjes uit het ei gekomen waarvan het 1e larfje na 29 dagen (in tegenstelling tot 42 dagen in 1999).

De eerste jongen zijn het land opgekropen 42 dagen na uitkomst van de eieren. In 1999 was dit na 46 dagen. De fase voor de metamorfose is wederom geen probleem wat verzorging betreft. De larfjes eten goed. Deze keer hebben we afgezien van onderverdeling van de larfjes (na metamorfose) in kleine bakjes omdat dit volgens ons ten koste gaat van de hygiëne. De larfjes worden onderverdeeld in twee groepen in grotere bakken (40x20x20 cm) met water uit het aquaterrarium. Het waterniveau wordt verhoogd tot 5 cm en in het water komen bakstenen te staan welke allemaal openingen bevatten. Het voordeel van deze stenen is dat ze water opzuigen waardoor ze vochtig blijven. Op deze stenen worden kurkplaten gelegd. De larfjes gaan allemaal onder deze kurkplaten zitten. Ze eten sneller en beter dan in 1999 en wel springstaartjes, rode muggenlarven en enchytreeën. Toch groeien ze slecht en zien we ze vermageren met de dood tot gevolg. Het laatste diertje sterft na 13 maanden.

Derde kweek

In de loop van 1999 en 2000 heb ik ondertussen een tweede kweekgroep aangeschaft (1 mannetje, 4 vrouwtjes) die in een aquaterrarium van 80x40x40 cm verzorgd worden. In de oude kweekgroep gaan in 2001 2 vrouwtjes dood. Door een verhuizing ben ik genoodzaakt wat bakken op te ruimen en besluiten de twee groepen, nu bestaande uit 3 mannetjes en 5 vrouwtjes bij elkaar te voegen in een aquarium van 150x40x30 cm. Deze wordt identiek ingericht met grote stenen e.d. In juli 2002 (op het moment van schrijven) zie ik 5 volledig gemetamorfoseerde larfjes tegen het glas aan zitten boven waterniveau. Dit keer is de kweek gelukt zonder dat er ingegrepen is. Waarschijnlijk zijn de overige larfjes overigens wel opgegeten. Deze keer is ook geen gebruik gemaakt van de kokosnootdoppen. Benieuwd of drie keer scheepsrecht is?

Summary

In this article we describe the first successful breedings in the Netherlands with Pachytriton labiatus. This newt is slender built and has a smooth skin. Males are hard to differ from females. The presence of white dots on the tail is more found with males. In breeding condition males have a more swollen cloaca with small dreads.

Four animals were kept in a aqua-terrarium (100x50x35 cm), with a water level of 13 cm. Fine gravel covers the bottom. P. labiatus is an aggressive newt and needs many hiding places for coverage. Each animal defends a small territory. One item that we frequently used were half coconuts. Pieces of cork bark formed a small island, which the animals seldom use. Maximum water temperature measured was 26°C in summer and 3°C in winter. Every week about 10 liter of water is refreshed. The animals are fed once tot twice a week with worms, small crickets (offered under water), pieces of meat and red mosquito larvae (live and defrozen). During feeding animals are very aggressive towards each other. On 18th of April 1999 52 eggs were found sticking on the inside of a coconut. Temperature was 11°C, pH: 7,5 and kH: 3. The female and her eggs were placed in a separate tank and the female guarded her eggs. A small extra water pump was placed to make sure enough fresh water was flowing along the eggs. After 42 days the first eggs hatched. In two weeks a total of 49 larvae (total length 24 mm) were born. Larvae already have four legs when they hatch. The first two weeks they feed on their yolk, after that they started eating small Daphnia, Cyclops and Tubifex. They grow without any problems. Temperature is now 19°C. After 46 days they started to metamorphose. After metamorphosis begins a troublesome period. The juveniles drown easily and some refuse to eat. Several different settings were tried but at the end of 1999 al juveniles have died. In 2001 a second breeding occurred and now young are successfully raised in a small terrarium with a small water level (2 cm), a ceramic brick with large holes and pieces of bark. Red musquito larvae, fruitflies and their larvae are the basic food items offered. In 2002 a third breeding occurred unnoticed. Third time lucky?

Literatuur

THIESMEIER, B & C. HORNBERG (1997): Paarung, Fortpflanzung und Larvalentwicklung von Pachytriton sp. (Pachytriton A) nebst Bemerkungen zur Taxonomie der Gattung. – Salamandra, 33: 97-110

ZHAO E., HU, Q., JIANG, Y. & Y. YANG (1988): Studies on Chinese Salamanders. – Oxford, Ohio (Society for the study of Amphibians and reptiles: Contributions to herpetology 4), 67 S.

© Copyrights 2002 de Salamandervereniging, www.salamanders.nl. De Salamandervereniging staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, te Nijmegen, onder nummer 09126981.

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer

Ervaringen met Pachyhynobius shangchengensis

Frans Peter Weterings, 2002. Ervaringen met Pachyhynobius shangchengensis
pag. 16-17; uit: BOUWMAN, A. S. BOGAERTS (samenstelling en redactie), 2002.
Salamanders. Jubileumbundel. Uitgave: Salamandervereniging. ISBN 90-9016241-0.

Inleiding

In de periode tussen eind december 1998 en juni 1999 kwamen via de handel een aantal onbekende salamanders in Engeland en Duitsland terecht. In Engeland werden deze salamanders verkocht als Batrachuperus karlschmidti. Ik wist er drie te bemachtigen, die ik sinds april 1999 verzorg. Op basis van anatomische kenmerken bleek dat ik met een andere salamander te maken had. In dit verslag heb ik mijn eerste waarnemingen aan deze salamanders gepresenteerd aangevuld met schaarse literatuur- en biotoopgegevens.

Pachyhynobius shangchengensis. Foto: Frans Peter Weterings

Typische kenmerken

De grootste van deze drie salamanders heeft een lengte van 210 mm. De huid is zeer glad en teer, waardoor bij het vastpakken de kans bestaat dat de huid scheurt. Opvallend is dat de salamanders vijf tenen hebben. Hierdoor kan het dus niet om vertegenwoordigers van het geslacht Batrachuperus gaan; deze hebben namelijk vier tenen. De kleur van de bovenzijde is nagenoeg egaal bruin. De onderzijde is iets lichter bruin, soms zelfs cremekleurig. De kop is duidelijk van de romp gescheiden door de aanwezigheid van een plooi in de hals. Aan de hand van het werk van ZHAO (1988) zijn de salamanders geïdentificeerd als Pachyhynobius shangchengensis. Deze soort is beschreven door FEI LIANG, QU WEN-YUAN, WU SHU-HUI. (1983). De uiterlijke kenmerken zijn: de kop is van voren breder dan aan de achterzijde. De verhoudingen van kopbreedten variëren. Het lichaam is gedrongen en de staart is korter dan de kop- en lichaamslengte samen. De poten zijn relatief kort. Typisch zijn de zogenaamde labiale plooien. Hiermee worden de overhangende wangplooien bedoeld. Dit is een typisch kenmerk van salamanders die in stromend water leven. De voor- en achterpoten vertonen twee ronde knobbeltjes op de zolen. Deze kenmerken komen ook voor bij Batrachuperus yenyuanensis en B. pinchonii (ADLER, & ZHAO, 1990). De tenen zijn voorzien van een donkere zwarte hoornachtige huid. Twee van mijn dieren krijgen na de winter bij het toenemen van de watertemperatuur vinzomen onder en boven de staart, een bredere kop en is een kleine verandering in de cloaca’s waarneembaar.

Verspreiding

De dieren zijn tot op heden alleen gevonden in China, westelijk Anhui, district Jinzhai 950 m (LIU, 1950) en zuidoostelijk Henan, district Shangchen 380-780 m (CHEN, 1991).

Behuizing

Ik houd P.shangchengensis in een bak van 100x40x40 cm (lxbxh). De bak staat in een schuur waarin een vorstbeveiliger aanwezig is. Als bodembedekking is fijn aquariumgrind gebruikt. Er zijn diverse schuilplaatsen gemaakt met grote platte kiezelstenen. Een landgedeelte is overbodig omdat P. shangchengensis volledig aquatiel leeft. Als beplanting drijven enkele takken waterpest en een kluwe algen in het water. De waterstand is op 12 cm gehouden. Om de stroming en het zuurstofgehalte van het water te verbeteren is vlak boven het wateroppervlak een uitstromer geplaats welke op een Eheim pomp is aangesloten. Bij een sterkere watercirculatie waarbij een uitstromer over de volle breedte van de bak geplaatst was gedroegen de salamanders zich erg onrustig Daarom is voor een gematigde stroming gekozen. In de natuur zijn deze salamanders in helder stromend water waargenomen. Naast de waterpomp wordt ook een luchtpomje gebruikt. Het water wordt een paar keer per maand gedeeltelijk ververst. Als belichting is een 18 W tl-lamp gebruikt. Deze brand 6 uur per dag zodat ook de natuurlijke schemertijden van toepassing zijn.

Voedsel

Het hoofdvoedsel bestaat uit dauw- en regenwormen. Grote wormen worden langzamer opgegeten waardoor er eerder voedselstrijd ontstaat. Hierbij kunnen de salamanders elkaar lelijk verwonden. Daarom worden de grotere wormen in stukken van enkele centimeters geknipt. Aanvullend wordt gevoerd met Tubifex, rode muggenlarven en vliegenmaden. Van deze drie is er een duidelijke voorkeur voor Tubifex.

Kopportret van mannetje – Pachyhynobius shangchengensis. Foto door Sergé Bogaerts

Gedrag

Gedurende de warme periode zijn de salamanders nauwelijks actief en liggen hele dagen onder de stenen bij elkaar. De hoogst gemeten watertemperatuur in het Pachyhynobius onderkomen bedroeg 24 °C (overdag). ’s Nachts koelde het water in de bak af tot 19 °C. Deze temperaturen worden gedurende een periode van twee weken goed verdragen. Gedurende de koude perioden bij temperaturen tot 5 °C eten de dieren nog wel maar de aktiviteit is veel minder. Bij temperaturen

onder de 5 °C. liggen de salamanders onder de stenen en verroeren zich nauwelijks en halen ook geen lucht aan het wateroppervlak door de gereduceerde longen. In de maand mei gedroegen de salamanders zich zeer agressief tegen over elkaar (watertemperatuur 10 °C). Ze beten elkaar happen uit de staart. In dezelfde periode werd ook een ander agressief gedrag waargenomen. Twee dieren hadden de staarten in de hoogte en leken elkaar te willen imponeren. Eén salamander werd net voor de achterpoten hard in de flank gebeten. Er was direct een wond te zien.

Summary

First experiences in keeping the hardly known Pachyhynobius shangchengensis are described. The animals live in western Anhiui and southeastern Henan, China. Sex determination is hard, but males seem to develop fins on the tails and have heavier build heads. Three animals are kept aquatic in a large aquarium with a lot of shelters and builders. A large pump makes sure that water has a high oxygen level and that water is constantly flowing in a small part of the tank. The animals prefer moderate to slow flowing water. A fluorescent lamp of 18 Watts is turned on for 6 hours a day. Food consists mainly of earthworms. Additional tubifex, maggots and red mosquito larvae are fed. At temperatures below 5°C the animals are immobile. In May (at 10°C) the animals showed high aggressive behaviour towards each other and bit pieces out of each others tails. A short period of high water temperature (24°C) was survived without any problems.

Literatuur

ADLER, K., & E. ZHAO, 1990. Studies on Hynobiid Salamanders, with Description of a New Genus. Asiatic Herpetological Research, 3: 37-45.

CHEN, B., 1991. The Amphibian and Reptilian Fauna of Anhui. Anhui Publishing House of Science and Technology, Hefei, China (In het Chinees met Engelse samenvatting).

FEI LIANG, QU WEN-YUAN, WU SHU-HUI., 1983. A new Genus and Species of Hynobiidae from Henan. Amphibian Res., Chengdu, 1:1. (In het Chinees met Engelse samenvatting)

LIU, C.C., 1950. Amphibians of Western China. Fieldiana: Zoology Memoirs, 2: 80-102.

ZHAO, E., 1988. Studies on Chinese Salamanders. SSAR.

© Copyrights 2002 de Salamandervereniging, www.salamanders.nl.

De Salamandervereniging staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, te Nijmegen, onder nummer 09126981.

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer

Kenmerken

Deze watersalamander is fijn gebouwd en heeft een gladde maar matte huid, z’n rugkleur is doorgaans groenachtig tot lichtbruin met typische rode vlekjes begrensd door een zwart ringetje. Hun buik is geel met zwarte puntjes. De grootte varieert van 9 tot maximaal 14 cm.

Mannetjes zijn te herkennen aan de grotere cloaca en de dikkere achterpoten die dienen om de vrouwtjes te omklemmen (amplexus). Tijdens de paartijd hebben de mannetjes een schitterende hoge vinzoom en ontwikkelen ze hoornrichels (soort gripkussens) op de binnenkant van de achterpoten.

Herkomst: Noord-Amerika, Zuid-oost Canada.

Huisvesting

De huisvesting van deze salamanders hangt af van de levensfase waarin ze zich bevinden.Volwassen dieren dienen in een beplant aquarium gehouden te worden met alleen een klein drijvend eilandje of een uitstekende steen voor de salamanders om uit te rusten. Ze prefereren stilstaand water dus voorkom sterk stromend water. De temperatuur varieert van 18-23c° in de zomer tot 5-10c° in de winter.

De “eft” fase (juveniele fase) is geheel terrestrisch en heeft een vochtig bosbiotoop nodig. Je kan hier kiezen voor een ondergrond van grond en natuurlijk “bosafval” met verscheidene stukken schors en mos om onder te schuilen. Af en toe besproeien om de vochtigheidsgraad op peil te houden.

Voeding

Volwassen dieren eten wormen, rode muggenlarven (levend of diepvries), pinkymaden, runderhart, enchytreën, tubifex, volwassen artemia,…De “efts” zijn iets moeilijker daar zij kleiner zijn en dus ook kleiner voedsel nodig hebben: Ovenvisjes, springstaartjes, kleine krekeltjes, enchytreën, fruitvliegen en kleine wasmotlarven worden gegeten.

Voortplanting

De voortplanting kan verkregen worden door de watertemperatuur in het najaar te laten dalen en in het voorjaar geleidelijk terug op te schroeven, een onverwarmde hobbykamer of schuur die de seizoenen mee volgt is hier ideaal.Het mannetje omklemt het vrouwtje en “streelt” de snuit van het vrouwtje met z’n kin terwijl hij met z’n staart feromonen naar de neus van het vrouwtje wappert. Dit ritueel kan uren duren.Uiteindelijk laat hij het vrouwtje los en plaatst zich voor haar, als zij ontvankelijk is zet hij een spermatofoorkegeltje af en leidt het vrouwtje er naartoe.Het vrouwtje plooit net als de triturus-soorten elk eitje individueel tussen waterplanten, het aantal varieert gemiddeld van 200 tot 400 stuks.

Opkweken larven

De larven kun je het gemakkelijkst in een kale bak houden, dit is gemakkelijker om vuil van de bodem te zuigen en het voedingsgedrag te monitoren.Pasgeboren larven kan je best na 2 tot 3 dagen beginnen voederen met bv: pas uitgekomen artemia, microaaltjes en andere micro-organismen. Om de dag 50% water verversen is zeer aangewezen(let op dezelfde temperatuur)Naarmate ze groter en actiever worden kan je ze best opdelen in aparte bakjes en sorteren op grootte, nu kan je watervlooien, tubifex, rode muggenlarven e.d. gaan voeren.

Na 6 tot 8 weken (temperatuur speelt hier een rol) beginnen de dieren te metamorfoseren en willen ze het water uit. De gemetamorfoseerde dieren kan je dan gaan huisvesten zoals beschreven bij de “eft” fase.

Geschreven door: Kenny De Boeck

Bronnen:

Literatuur: F.Pasmans, S.Bogaerts, H.Wallays en H.Janssen in Salamanders; biologie-huisvesting-kweek. P33 Zaremba et al; Lacerta 45ste jaargang nr.6 pp 81-96
Internet: Nate Nelson’s caresheet 2001 (vernieuwd 2004) http://www.caudata.org/cc/species/Notophthalmus/N_viridescens.shtml

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer

Beschrijving

Neurergus kaiseri is de kleinste onder de Neurergus soorten, met een volwassen lengte van 10-14 cm. Sparreboom ea. (1999) geeft een beschrijving van de kleur van deze soort als “uniek en rijk aan contrast, met een mozaïek van zwarte en witte vlakken en een oranje-rode dorsale streep, benen en buik.”

Het geslacht kan worden gedifferentieerd door de anatomie van de cloaca, waarbij de man een vergrote, ronde cloaca heeft, en de vrouw een langere buisvormige cloaca. Deze verschillen zijn echter alleen duidelijk zichtbaar tijdens de paartijd.

De morfologie van de schedel en wervels tonen niet alleen significante verschillen tussen N. kaiseri en N. strauchii, maar ook een grote gelijkenis tussen N. kaiseri en Triturus alpestris. Uit evolutionaire analyse op basis van DNA blijkt dat de 4 Neurergus soorten monofyletisch zijn (een enkele lijn), en hun naaste verwanten zijn de Triturus en Euproctus familie.

Natuurlijk verspreidingsgebied en Habitat

N. kaiseri komt voor in Luristan, een provincie in Iran, op een hoogte van 750-1200 m (2400-4000 m). In tegenstelling tot de andere Neurergus soorten, die koude klimaten en bergbeken bewonen, komt N. kaiseri uit een warm en droog klimaat. Ze reproduceren in de winter tijdens periodes van regen, gevolgd door lange periodes van warm en droog weer wanneer de dieren een zomerrust houden. Er wordt geschat dat er water aanwezig is in hun habitat gedurende 3 maanden van het jaar of minder. In tegenstelling tot de andere Neurergus soorten, Is N, kaiseri tijdens het voorjaar waargenomen in vijvers en poelen, naast stromen. Hun natuurlijke habitat is echter nog niet goed onderzocht.

Bescherming

Vanaf 2005 staat N.kaiseri op de IUCN Rode lijst als kritisch bedreigd, de mate van voorkomen is minder dan 100 km², het gebied van de bezetting is minder dan 10 km², de populaties zijn sterk gefragmenteerd en er is een voortdurende daling van de omvang en de kwaliteit van de habitat , alsook een daling van het aantal volwassen exemplaren als gevolg van wegvangen voor de illegale handel. Men gaat ervan uit dat er minder dan 1000 exemplaren in het wild voorkomen.

Door de status waarin deze dieren zich bevinden is het belangrijk dat er nu veel in gevangenschap wordt gekweekt en dat we zo de verleiding om wildvang dieren te kopen kunnen stoppen. Wij hopen dat dit caresheet zal helpen bij het opzetten van stabiele kweekgroepen.

Gedrag en geschiedenis in gevangenschap

N. kaiseri heeft de reputatie van een schuwe, schichtige soort te zijn. De beweging op het land lijkt meer op die van hagedissen dan op die van salamanders. Wanneer de dieren aquatiel leven verandert hun gedrag en komen ze in sommige gevallen zelfs bedelen om voedsel. De wild gevangen volwassenen zijn over het algemeen meer verlegen dan hun tegenhangers die in gevangenschap gekweekt zijn. In het algemeen zijn de dieren het meest actief wanneer het donker is.

De eerste bekende gehouden exemplaren van N. kaiseri werden uit veldstudies meegebracht naar Europa in 1970 door vader en zoon Schmidtler. In de vroege jaren 1990, bracht Schultschik en Steinfartz enkele paren naar Europa, waarvan sommige afstammelingen nog steeds springlevend zijn. In de afgelopen jaren (2005-2008) is de illegale import van N. kaiseri uit het wild enorm gestegen. Gezien de bedreigde status van de soort, is het waarschijnlijk dat deze wildvang ernstige gevolgen heeft voor de populaties in het wild. Veel van deze wild gevangen dieren zijn binnen een korte tijd na aankoop overleden aan infecties.

Huisvesting

De huisvesting voor N. kaiseri is vergelijkbaar met die van andere tussen land en water migrerende salamanders. Wanneer aquatisch gehouden kiezen de meeste houders voor een grote semi-aquatische setup met veel rotsen en platte stenen, zowel boven als onder water. Het water mag 20-30 cm diep zijn. Het is onduidelijk of deze dieren snel stromend water in hun habitat hebben, dus het filter moet niet meer dan een lichte beweging in het water teweegbrengen.

Voor perioden van terrestrische huisvesting kiezen de meeste houders voor een vrij droge ondergrond. De ruimte moet worden ingericht met veel gestapelde stenen of schors. Opstellingen voor deze soorten hoeven niet overdreven beneveld te worden en overtollig vocht kan schadelijk zijn. Het wordt aanbevolen dat men beneveld aan slechts een kan van de bak, zodat er een gradatie in vochtigheidsgraad ontstaat. Een ondiep waterschaaltje biedt verzekering tegen uitdroging.

Temperaturen van tussen de 15-25 °C zijn geschikt, hoewel deze soort temperaturen kan tolereren tot 30 °C houden we ze beter eronder. Tijdens de winter worden terrestrische dieren wel eens gehouden tot dichtbij het vriespunt zonder enig nadelig effect, maar dit wordt niet aanbevolen vanwege het risico van bevriezing. Een koude (5-10 °C) terrestrische periode in de late herfst en het begin van de winter lijkt de trigger tot paargedrag.

Voeding

Terrestrische volwassenen en jongeren worden gevoed met kleine regenwormen (hele of gehakte), wasmotlarven, grote fruitvliegen, pinkymaden, tropische pissebedden en krekels van de juiste grootte. Wanneer aquatische, kunnen ze worden gevoederd met het gebruikelijke assortiment voedsel zoals regenwormen, levend / ingevroren bloedwormen, enz. Het zijn over het algemeen geen kieskeurige eters.

Kweken

Een koude winter periode is van essentieel belang voor de kweek. De exacte temperatuur en de lengte van de tijd die nodig is als trigger voor de kweek is niet bekend. Hoewel het oorspronkelijke habitat van N. kaiseri over het algemeen warmer is dan dat van de andere Neurergus soorten worden de meeste successen bereikt onder omstandigheden vrijwel identiek aan die welke worden gebruikt voor N. strauchii. Sparreboom ea. (1999) rapporteerden paargedrag na een winter koeling bij 17 ° C en het aquatiel brengen van de dieren in februari. Bogaerts meldt dat hij niet in staat was te kweken onder deze omstandigheden, de vrouwen waren paarklaar maar de mannen vertoonden geen paargedrag. Betere resultaten werden bereikt toen de dieren werden gehouden onder de 10 °C voor een paar weken. Alan Cann heeft kweeksucces met een winter periode op 8-15 °C. De meeste houders houden de dieren in een plaats waar zij daglicht of kunstlicht in de bak krijgen,dat bootst de natuurlijke fotoperiode na.

Paargedrag lijkt sterk op die van Triturus soorten. Het mannetje gaat met z’n staart wapperen en zich recht tegenover het vrouwtje plaatsen. Het mannetje zet dan een spermatofoor af en leidt het vrouwtje er naartoe, het vrouwtje zal de spermatofoor met haar cloaca oppikken indien zij ontvankelijk is.

N. kaiseri eieren zijn groter dan de eieren van andere Neurergus soorten. In de natuur worden de eieren afgezet op o.a. stenen, rotsen en planten.

Verzorging van eieren, larven en juvenielen

De eieren kunnen het best bij de ouders worden weggehaald om de kans op predatie te voorkomen. De opkweek van de larven is vergelijkbaar met die van Triturus soorten. Ze zijn niet kannibalistisch, metamorfose gebeurd rond 4.5 tot 5.5 cm en voordat de kieuwen verdwenen zijn, kan men reeds de witte vlekken en oranje buik waarnemen. Het is belangrijk te voeden met watervlooien, beekvlokreeftjes of andere schaaldiertjes waardoor de larven hun typische oranje-rode kleur krijgen na metamorfose.

Jonge dieren zijn over het algemeen robuust en sterk, met een zeer goede eetlust. Ze kunnen zeer snel groeien, hun omvang kan verdubbelen in slecht enkele maanden tijd. In gevangenschap zijn de dieren na 2-3 jaar geslachtsrijp.

Referenties

Caudata Culture: N. kaiseri caresheet (directe vertaling)

Bogaerts, Serge. Persoonlijke communicatie.

Cann, Alan. Persoonlijke communicatie.

Global Amphibians: Neurergus kaiseri. http://www.globalamphibians.org/servlet/GAA?searchName=Neurergus + kaiseri

Rastegar-Pouyani, Nasrullah (2003). FrogLog 56: ecologie en het behoud van het Genus Neurergus in de Zagros Mountains, West-Iran. Afnemende populaties amfibieën Task Force. http://www.open.ac.uk/daptf/froglog/FROGLOG-56-2.html

Schultschik, G en Steinfartz, S. (1996) Ergebnisse einer herpetologischen Exkursion in den Iran (Resultaten van een herpetological excursie naar Iran). Herpetozoa 9:91-95.

Sparreboom, Man, Steinfartz, S, en Schulschik, G (2000) paargedrag van Neurergus. Amphibia-Reptilia 21: 1-11.

Steinfartz, S, Hwang, UW, Tautz, D, Oz, M, en Veith, M (2002) Moleculaire fylogenie van de salamandrid geslacht Neurergus: bewijs voor een intrageneric switch van reproductieve biologie. Amphibia-Reptilia 23: 419-431.

AmphibiaWeb pagina Neurergus kaiseri.

© 2008 Caudata Culture. Geplaatst februari 2008. Medewerkers: Mark Aartse-Tuyn, Serge Bogaerts, Alan Cann, Coen Deurloo en Morg. Samengesteld door Jennifer Macke.

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer
Neurgergus crocatus. Foto door Henk Wallays

Observaties en kweekverslag

Henk Wallays, 2002. Neurergus crocatus –Urmia beeksalamander,
observaties en kweekverslag pag. 36-37;
uit: BOUWMAN, A. S. BOGAERTS (samenstelling en redactie),
2002. Salamanders. Jubileumbundel.
Uitgave: Salamandervereniging. ISBN 90-9016241-0.

Inleiding

Neurergus crocatus is een 16 tot 18 cm lange salamander. Deze salamander komt voor in de bergstreken van het grensgebied tussen Noordwest Iran en Noord Irak (Kurdistan), op hoogten van 500 tot 1700 meter (SCHMIDTLER, 1994). Het kleurpatroon bestaat uit een zwarte onderkleur opgefrist met grote ronde groengele vlekken. Naarmate mijn dieren ouder werden nam de grootte en het aantal vlekken toe. De buik is doorgaans egaal oranje. Sommige dieren hebben enkel zwarte plekjes op de buik. Door deze kleurenpracht is N. crocatus gewild onder liefhebbers.

N. crocatus is geen makkelijk te verzorgen salamander. Deze soort werd in 1995 t/m 1998 nog sporadisch gehouden door verschillende Europese liefhebbers. In de twee daarop volgende jaren werd plotseling aan de alarmbel getrokken, omdat er bij veel liefhebbers dieren stierven. Bij dissectie van een gestorven dier door Dr. Frank Pasmans (RUG, Gent) werd een sterk gedegenereerde lever aangetroffen. De oorzaak hiervan is nog steeds onduidelijk. Uiteindelijk belandden we eind 1999 in de onrustwekkende positie waarbij minder dan 30 dieren in gevangenschap aanwezig waren. Günther Schultschik (Wenen, Oostenrijk ) besloot daarom in de Duitse Arbeitsgruppe Urodela een stamboek op te zetten, waar ik ook toetrad.

Urmia-beeksalamander, Neurergus crocatus, mannetje (foto: Sergé Bogaerts).

Herkomst

Mijn kweekgroep bestond oorspronkelijk uit 6 dieren (F1-generatie) die in 1995 waren gekweekt door Henry Janssen (Brugge, België). 2 dieren stierven reeds in het eerste levensjaar (spijtig genoeg). De salamanders werden in hun eerste levensjaar verkregen en opgekweekt in een klein terrarium (30x25x25 cm), dat 5 cm water bevatte. Op elkaar gestapelde stenen vormden het landgedeelte. Het water werd minstens één maal per maand ververst. De jonge dieren verbleven zowel op het land als in het water. De opkweek verliep zonder problemen en

na vier jaar bleken de salamanders, 2 koppels, geslachtsrijp. Sindsdien worden ze in een bak van 80x50x40 cm gehouden, gevuld met vijvergrind, een stevige circulatiepomp en een eiland van op elkaar gestapelde stenen met zeer veel open plaatsen waarover een groen mostapijt is gelegd. In het water komen enkel spaarzame planten voor zoals Elodea sp. en Fontinalis sp.

Kweekervaringen

De eerste eiafzet vond plaats in het voorjaar van 1999. Helaas bleek dit geen succes te zijn: de eitjes vertoonden geen ontwikkeling. In het voorjaar van 2000 werden er weer eitjes afgezet die zich wel normaal ontwikkelden. Naast N. crocatus was ook een kweekgroep van de Armeense beeksalamander, Neurergus strauchii strauchii in dezelfde bak gehuisvest, die zich in dat jaar bij mij voor de derde keer voortplantten. Hierdoor zijn enkele interessante vergelijkingen te maken. N. s. strauchii wordt actief bij temperaturen van 11 tot 13°C en N. crocatus bij temperaturen die twee graden hoger liggen.

Groep Neurgergus crocatus. Foto door Henk Wallays

In tegenstelling met N. s. strauchii, die de eitjes onder stenen afzet, maken de wijfjes van N. crocatus ook gebruik van de aanwezige waterplanten om hun eitjes aan af te zetten. Vooral fonteinmos (Fontinalis sp.) werd veel gebruikt. Ook TIMOFEEV (1997) meldt dat N. crocatus ook eitjes afzet op waterplanten, zoals bijv. Ceratophylum sp. Terwijl de eitjes van N. s. strauchii donker gekleurd zijn, zijn de eitjes van N. crocatus geelbruin. N. crocatus zet ongeveer 200 en N. s. strauchii circa 100 eitjes af (STEINFARTZ, 1995). N. s. strauchii eitjes zijn –naar ervaringen van houders van deze salamanders – gevoeliger voor schimmel (Saprolegnia sp.) infecties dan de eitjes van N. crocatus, zij het dat ook bij deze soort, ondanks bewegend en gefilterde water, veel eitjes verloren gingen (STEINFARTZ, 1995; TIMOFEEV, 1997).

Neurgergus crocatus. Foto door Henk Wallays

De tijd tot het uitkomen van de eieren vertoont voor beide soorten geen opmerkelijke verschillen. De larven zijn wel verschillend; N. s. strauchii larven zijn, als ze pas uit het ei komen, langer en donkerder. De larven werden door mij grotendeels per soort apart opgekweekt, doch bij wijze van experiment werden enkele larven van N. s. strauchii samen in een aquarium met larven van N. crocatus ondergebracht. Het was al snel duidelijk dat de larven van N. crocatus die van N. s. strauchii overtroefden in eetlust, groei en agressiviteit. Nadat de larven een week bij elkaar in het aquarium waren gehuisvest waren alle staarten van de larven van N. s. strauchii afgebeten, de staartpunten van de larven van N. crocatus bleven onaangeroerd. De larven werden daarom gescheiden en in aparte aquariums verder opgekweekt. Een klein aantal larfjes heb ik – ten dele wegens plaatsgebrek – in de moederbak achtergelaten.

Neurergus larven zijn bliksemsnelle larven, terwijl de ouderdieren trage eters zijn. Door het gebruik van een vijversubstraat, bestaande uit geplofte kleikorrels, als bodembedekking konden de larven zich verbergen in de tussenliggende holten, evenals kleinere voedseldiertjes. Ik kon gedurende de hele ontwikkeling van deze larven geen predatie, noch pogingen daartoe, van de ouderdieren waarnemen, zodat ook deze larven zich ontwikkelden. BOGAERTS (1996) vermeldt overigens dat de larven zonder problemen hogere watertemperaturen (tot 25 °C) kunnen doorstaan. Dit is echter niet aan te raden. Een zeer uitgebreid kweekverslag van zowel N. crocatus als N. strauchii barani is terug te vinden in STEINFARTZ (1995).

Opkweek van juveniele salamanders

Na metamorfose vertonen de juveniele een sterk korrelige huid (vergelijkbaar met bijvoorbeeld de Marmersalamander, Triturus marmoratus). Vanuit deze observatie en eerdere ervaringen met juveniele van N. s. strauchii (WALLAYS, 2000) werd gekozen voor een droge opzet. De juveniele scheidde ik in twee groepen: de omvangrijkste groep bevatte grotere en de tweede groep kleinere dieren. De eerste groep vertoonde met de ‘droge opzet’ geen problemen, de tweede groep kwam daarentegen zwaar in de problemen: ze droogden als het ware uit. Daarom werden deze overgezet in een paludarium (half land, half water) waar ze twee maanden in vertoefden.

Helaas werden hierdoor de problemen niet opgelost, zodat vooral onder de kleiner gemetamorfoseerde dieren slachtoffers vielen. Eén larf haalde de metamorfose niet in het eerste levensjaar. Hij bleef qua lengte hopeloos achterop en overwinterde uiteindelijk als larf. Hij behield het larven kleurenpatroon tot begin juni van het volgend jaar, waarna uiteindelijk de gele en zwarte kleurpigmenten doorbraken. Dit dier metamorfoseerde in de eerste week van juli als een fors nakweekdier. Overigens vermeldt BOGAERTS (1996) dat het ook mogelijk is de jongen na de metamorfose in het water op te kweken.

Larve van Neurergus crocatus (foto : Sergé Bogaerts).

De inrichting van de opkweekbak bestaat uit bosgrond en bladafval waarin isolerende bakstenen half ingegraven liggen. De jonge dieren schuilen bijzonder graag in de isolatieopeningen van deze stenen en verkiezen duidelijk die holten die half onder de grond steken. Als voeding werden buffalowormen, regenwormen, vliegenmaden, pissebedden, kleine slakjes en rode muggenlarven aangeboden. Het verschil in groei tussen de beide groepen werd gemeten op de leeftijd van ongeveer 1 jaar, de resultaten waren vrij spectaculair.

De vochtig gehouden dieren maten ongeveer 6,5 cm, de droge groep liep van 6 tot 8,5 cm. In het voorjaar van 2001 kon ik in de tuin nog een ontsnapt juveniel terugvinden, deze was met zijn 9,5 cm nog een behoorlijk stuk groter dan de in het terrarium opgekweekte dieren. Ik ben daarom de mening toegedaan dat deze soort zich in een correct ingericht buitenterrarium uitstekend zouden kunnen handhaven. Uit deze opkweek heb ik uiteindelijk 67 dieren grootgebracht. Deze werden verdeeld onder andere liefhebbers en opgenomen in het voormelde stamboek. Een groep van 15 juveniele werd behouden teneinde mijn kweekgroep te vergroten.

Ziekten

Na de voortplanting bleek het mannetje, wat verantwoordelijk was voor de nakweek, het plots erg moeilijk te hebben. Hij was sterk vermagerd en de huid gaf een ongebruikelijk gladde, natte indruk. Ondanks goede zorgen en het dier wel voedsel accepteerde, kon ik in deze situatie geen verandering brengen.Uiteindelijk stierf dit dier. Ook het tweede mannetje werd later om onduidelijke redenen ziek en stierf 3 maand later.

Nawoord

Het lijkt dat zich qua levenswijze zekere parallellen voortdoen tussen salamanders van het geslacht Neurergus en enkele Triturus-soorten zoals de Bandsalamander, T. vittatus en de Marmersalamander, T. marmoratus. Deze hebben ook een korte aquatiele voortplantingsperiode met daarna een strikt droge landfase. Dit idee wordt nog versterkt door

de phylogenetische verwantschap die tussen beide geslachten ligt (HERRE 1932; FREYTAG 1957; STEINFARTZ, 1995). Mogelijk komt een deel van de problemen in gevangenschap met de hier genoemde Triturus en Neurergus soorten voort uit het te vochtig houden.

Summary

The numbers of captive Neurergus crocatus (a beautiful, but difficult to maintain newt), dropped so significantly over the last 5 years that a studbook program has been installed by G. Schultschik (in the German AG Urodela). 4 out of 6 F-1 captive bred animals were obtained in 1995 and raised to adulthood. They were kept together Neurergus s. strauchii which makes room for comparison. The first successful Neurergus crocatus breeding occurred in 2000 at temperatures between 13 and 15°C, whereas activity in Neurergus s. strauchii usually starts at 11 –13°C. Neurergus s. strauchii acts more as a stream type newts (less eggs, deposition on stones, streamlined larvae) , Neurergus crocatus is closer to a pond-type newt (up to 200 eggs, deposition on plants, pond-type larvae). Larvae of both Neurergus species are extremely quick swimmers, we could not notice predation from adults on their offspring (to quick ?). Neurergus s. strauchii larvae hatch as larger darker larvae, N. crocatus are lighter coloured larvae, which grow much quicker. Larvae of both species had to be separated since the N. crocatus selectively attacked the darker N. s strauchii larvae, they also behave with more aggression while feeding. The larvae were easily raised on Tubifex, bloodworms, Artemia and Daphnia. Experience learns that juveniles of both species need to be raised similar to Triturus marmoratus or Triturus vittatus: terrariums with dry to semi-dry leaflitter. Neurergus s. strauchii F-1 2000 raised under these conditions measured 6-8,5 cm and even surpassed the 1 year older offspring (raised in the usual wed approach) which at that same time measured approx. 6,5 cm. As a final result 67 juvenile N. crocatus were raised and added to the studbook . One year later without any apparent reason both the adult males became sick and died off, the females showed no signs of sickness.

Literatuur

BOGAERTS, S., 1996. Zur aquatischen Aufzucht und Temperaturtoleranz von Neurergus crocatus (Larven und Jungtiere).- Urodela Info, Hanau, Offenbach, 9: 20-21.

FREYTAG, G. 1957. Bemerkungen über den salamanderartigen Bergmolch Neurergus crocatus, Abh.Ber.Naturkunde Vorgesch. Magdeburg, 10: 39-57 .

HERRE, W., 1932. Zur Anatomie von Neurergus crocatus Cope. Zool. Anz. 100 (11/12): 317-326.

SCHMIDTLER, J. F., 1994. Eine Übersicht neuerer Untersuchungen und Beobachtungen an der vorderasiatischen Molchgattung Neurergus Cope, 1862. Abh. Ber. Naturkde. Magdeburg, 17: 193-198.

STEINFARTZ, S., 1995. Zur Fortpflanzungsbiologie von Neurergus crocatus und Neurergus strauchii barani.- Salamandra, Rheinbach, 31 (1): 15-32.

TIMOFEEV, B., 1997. Notes on the reproduction of Neurergus crocatus in captivity. Advances in Amphibian Research in the former Soviet Union, 2: 173-176.

WALLAYS, H., 2000. Raising metamorphosed juveniles, Indiana university Axolotl Newsletter 28: 10-17.

© Copyrights 2002 de Salamandervereniging, www.salamanders.nl. De Salamandervereniging staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, te Nijmegen, onder nummer 09126981.

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer
Hynobius retardatus. Foto: Henk Wallays

Kweekervaringen met Hynobius retardatus

Henk Wallays, 2002. Kweekervaringen met Hynobius retardatus pag. 14 -16;
uit: BOUWMAN, A. S. BOGAERTS (samenstelling en redactie), 2002. Salamanders.
Jubileumbundel. Uitgave: Salamandervereniging. ISBN 90-9016241-0.

Inleiding

Hynobius retardatus is een slank gebouwde chocolade-bruine, relatief grote (tot 18 cm) Hynobius -soort. Het verspreidingsgebied is beperkt tot op het Noordelijk gelegen Japanse eiland Hokkaido. Deze soort werd voor korte tijd ondergebracht in een nieuw genus Satobius (ZHAO & ADLER, 1990), maar dit is terug gedraaid. Mijn kweekgroep is opgekweekt uit drie jonge dieren afkomstig uit Sapport-shi, Hokkaido Deze diertjes werden opgekweekt in een klein terrarium met vochtig mos (WALLAYS, 2000). Het bleek dat het hier ging om een mannetje en twee vrouwtjes, die na drie jaar geslachtsrijp waren.


Houdbaarheid en gedrag

De volwassen salamanders worden gehouden in een aqua-terrarium. Op het landgedeelte zijn veel vochtige schuilplaatsen aanwezig. Het zijn sterke dieren, die het hele jaar door genoegen nemen met een schuilplaats tussen stenen en plensnat mos. Wat de voeding betreft leveren ze, geen problemen op: zowel regenwormen, rode muggenlarven, buffalowormen, als vliegenmaden worden (gretig) aanvaard. Om de voortplanting te stimuleren wordt het water vanaf midden februari een of twee maal in de week ververst.

Juveniele Hynobius retardatus. Foto: Henk Wallays

Voortplanting

THORN (1986 & 1991) beschrijft de voortplanting van deze salamanders in gevangenschap en meldt dat de eiafzetting plaats vindt bij temperaturen van 10°C. SATO (1989) bestudeerde het voortplantingsgedrag in de natuur van een populatie in de Hidaka bergen. De gemiddelde temperatuur op deze locatie lag tijdens de eiafzet rond 6,4°C. Het aantal legsels nam toe naarmate de sneeuw smelt. Ook vermeldt SATO (1989) dat deze soort hun legsels afzetten in tijdelijke poelen

waarop nog ijs en drijvende sneeuw ligt. De watertemperaturen lagen daar van 3 tot 5°C. De voortplantingsperiode strekte zich uit van begin april tot eind mei. Verder bestudeerde SATO (1992) de voorplanting van dieren uit de Tottabetsu rivier, Obihoro, ditmaal onder laboratorium condities. Hier lag de temperatuur tijdens de eiafzet rond 10°C. De eizakken werden enkele centimeters onder het wateroppervlak afgezet. Ook werd voor het eerst melding gemaakt van het vroedvrouw gedrag bij deze soort.

Eizak. Foto: Henk Wallays

Op 10 maart 2000 ontdekte ik voor het eerst eizakken in de bak van H. retardatus. De watertemperatuur was op dat moment 8°C. De beide vrouwtjes hadden elk een legsel afgezet op een speciaal daartoe ingebrachte (robuste) tak (diameter 2 cm). De tak werd zo geplaatst dat hij gedeeltelijk evenwijdig loopt met het wateroppervlak. Deze horizontale opzet schijnt bevorderlijk te zijn voor de lokfase en een goede territoriummarkering van de man. De vrouwtjes geven er de voorkeur aan hun legsels op deze plaatsen af te zetten. De lengte van de eizakken (na maximale waterabsorptie) was 25,5 cm en de diameter was 1,7 cm. De eitjes bleken wel bevrucht te zijn, doch bij de ontwikkeling liep al snel iets fout: de embryo’s vertoonde abnormale ronde vormen en stierven voor het uitkomen en vielen als stof uit elkaar. Het eindresultaat waren ‘bewolkte’ eizakken.

Eind maart 2001 werden er weer eitjes afgezet. Nog steeds bleek een deel van de eitjes zich niet normaal te ontwikkelen, gelukkig deed een ander deel dat wel. De eizakken werd ongemoeid in de moederbak gelaten. In beide jaren waren de eizakken dicht onder het wateroppervlak afgezet. SATO (1990) meldt dat de eizakken in de natuur gewoonlijk slechts 3 cm onder het wateroppervlak worden afgezet en tussen de 44 en 102 eitjes per zak bevatten (SATO, 1989). In de beginfase vertoonde de eizakken een witte schijn en maken een verfrommelde indruk. Naarmate de eizakken door wateropname opzwellen worden ze transparanter en gladder. Bij de meeste salamandereieren vertoeft de nucleus van het ei, bijna in het midden van het individuele eiomhulsel. Bij H. retardatus lijkt het alsof de eitjes op de bodem ervan liggen. De eizakken verschillen van H. dunni en H. leechi quelpartensis door dat ze spiraalvormig zijn. Net als bij verschillende andere Hynobius soorten verbleef de man met regelmatige tussenpozen in de omgeving van de eizakken.

Opkweek van de larven

Twee weken na het uit het ei komen werden de larfjes uit de moederbak gevist en verdeeld over twee verschillende onderkomens: 40 larven werden in een bak in de garage ondergebracht. Om controle redenen gebeurde de overzet gefaseerd: eerst werden 4 larven overgebracht. Pas toen bleek dat dit geen problemen opleverde werden de resterende larven overgeplaatst. Het restant

(ongeveer een 20 tal larven) werd ondergebracht in een rond plastik openlucht zwembadje van 300 x 80 x 60 cm (L x B x H). In beide bakken verliep de ontwikkeling ongeveer gelijk. In tegenstelling met larven van H. dunni verblijven de larven van H. retardatus ook in de bovenste waterlagen.

Larve van Hynobius retardatus. Foto: Henk Wallays

Net voor de metamorfose steeg de temperatuur en traden er wel verschillen in groeisnelheid op tussen de beide populaties. De larven die buiten werden opgekweekt groeiden verder en volharden in de waterfase, terwijl de dieren binnenshuis stopten met groeien en metamorfoseerden. Deze verschillen waren duidelijk temperatuursgebonden: de temperatuur buitenhuis was lager dan in de garage. Deze observatie strookt ook met de bevindingen van KUSANO (1982), die meldt dat de groei bij H. tokyoensis stagneert bij 25°C.

Voor de metamorfose plooide de vinzomen van de staart toe, het leek of de larven ziek waren en ze vertoonden een troosteloze aanblik. Ook het voedsel werd minder gretig opgenomen. Door het verdwijnen van de vinzomen lijken de zwembewegingen minder gecoördineerd.

Metamorfose

In 1924 ontdekte Sasaki (1924) in het Kuttaro meer (in de omgeving van Noboribetsu) een geheel neotene populatie van H. retardatus. Onder mijn nakweek dieren nam ik dergelijke verschijnselen niet waar.

De larven uit de populatie die ik in de garage had opkweekt metamorfoseerden bij lengten tussen de 6 en 6,2 cm vanaf 12 juni, wat in overeenstemming is met de bevindingen van Thorn in ’84 (55-64 mm). Eén dier uit de populatie die ik buiten had opgekweekt was 7,2 cm lang bij metamorfose. Doorgaans gaven de larven uit deze populatie een forsere indruk. Handhaving van koele watertemperaturen lijkt zeker uitstel van de metamorfose te bewerkstelligen. Iets wat naar houdbaarheid een belangrijk voordeel betekent.

De juvenielen van H. retardatus zijn erg slank. Ze blijken in de eerste weken na metamorfose moeilijke eters te zijn. Wel zijn het kranige en snelle diertjes zoals jongen van Hynobius soorten. Ook bij H. retardatus noteer ik grote verschillen in het kleurpatroon en in de rugtekening van de juveniele. Sommige dieren zijn egaal bruin, andere vertonen op de rug ook nog grote zwarte stippen die de larven van deze soort zo typeerde. De meeste dieren (uit beide voorgaande kleurgroepen) zijn bovenop de rug ook nog eens bezaaid met een goud/koperkleurig korrelpatroon (alsof ze met goudstof bepoedert zijn). Dit komt vooral in het volle zonlicht goed tot uiting en ogen deze dieren dan bijzonder fraai.

Juveniele Hynobius retardatus. Foto: Henk Wallays

Het valt tevens op dat deze soort niet echt schuw is. Men vindt zowel de ouderdieren als de juveniele op plaatsen zonder dekking. Ik heb dergelijk gedrag tot op heden nooit geobserveerd bij andere eerdere schuwe Hynobius soorten. Jonge van H. dunni hebben een sterk verborgen levenswijze, ook ‘s nachts. H. retardatus daarentegen komt tegen de schemering uit zijn schuilplaats en klimt tegen het glas van de bak omhoog. Uit een niet goed afgesloten bak kan deze soort dus al snel ontsnappen. Ik verloor op een dergelijke manier spijtig genoeg een twintigtal dieren. Momenteel wordt verder gewerkt aan de opkweek van de 42

resterende jongen, om daarna met meer dieren gericht te werken aan waarnemingen aan het voortplantingsgedrag. Over de verdere gang van zaken met deze eerste succesvolle kweek en toekomstige waarnemingen hoop ik later te mogen berichten.

Summary

In ’97 a group of 3 juvenile Hynobius retardatus from Sapporo-Shi Hokkaido were obtained in their first year of age. The first breeding occurred on 10th of March 2000 at 8°C, but the eggs showed a quite abnormal development. The 2nd breeding occurred at the end of march 2001. The spiral-shaped egg sacs were left in the parental tank. A part of the eggs still developed abnormally. The eggs are 25,5 cm in length and 1,7 cm in diameter. 2 weeks after hatching the larvae were divided over 2 different set ups : a group of 40 juveniles were raised indoors , another group of 20 larvae were set outside in a large swimming pool (300x80x60 cm). Unlike larvae of H. dunni, larvae of H. retardatus are frequently stratifying, searching for food. Growth of both the groups was similar and only started diverging at the end of the larval life, when the outside temperatures rose : the outside pool maintained it’s cool temperature and larvae continued growing. Due to higher temperatures the indoor group stopped growing and started metamorphosing. The folding of the tail, unsynchronised swimming behaviour and food refusal were the first signs of metamorphosis (resembling a pattern of disease). Unlike other pond-type Hynobius juveniles (e.g. H. dunni) , H. retardatus are slender looking animals. Usually the back has a ‘gold-dust’ coloration (disappearing with age), some specimens initially retained their larval coloration showing of a pale coloration with large round black dots. Also these juveniles are not secretive : one usually finds them sitting out in the open. Finally a total of 42 animals were raised.

Literatuur

ADLER, K. & E. ZHAO, 1990. Studies on Hynobiid Salamanders, with description of a new genus. Asiatic Herpetological research 3: 37-45.

HIDAKA OHDACHI, S., 1994. Growth, metamorphosis, and gape-limited cannibalism and predation on tadpoles in larvae of salamanders Hynobius retardatus. Zool.Sci 11(1): 127-131.

KUSANO, T., 1982. Postmetamorphic growth, survival, and age at first reproduction of the salamander Hynobius nebulosus tokyoensis Tago in relation to a consideration on the optimal timing of first reproduction. Researches op Population ecology 24(2): 329-344.

NISHIHARA, A., 1996. High density induces a large head in larval Hynobius retardatus from a low density population. Japanese Journal of herpetology 16(4): 134-136.

SASAKI, M., 1924. On a Japanese salamander, in lake Kuttarush which propagates like the Axolotl, J.Coll. Agr. Hokkaido Imp. Univ. 15: 1-36.

SATO T, 1989. Breeding environment and spawning of a salamander, Hynobius retardatus, at the foot of.Mountains, Hokkaido, Japan, Current Herpetology in East Asia 292:304

SATO T., 1990. Temperature and velocitiy of water at breeding sites in Hynobius retardatus, Japanese journal of herpetology 13(4): 131-135.

SATO T, 1992. Reproductive behaviour in the Japanese salamander Hynobius retardatus, Japanese journal of Herpetology 14(4): 184-190.

THORN R., 1986. Propos sur le comportement sexuel et sur la reproduction en captivité chez quatre éspeces de Salamandres de la famille des Hynobiidés (Amphibia, Caudata), Bull. Soc.Nat. luxemb. 86: 67-74

THORN R., 1991. Observations et notes sur diverse especes dce Salamandres (Amphibia, Caudata), Bull. Soc. Nat. Luxemb. 92: 79-83.

WALLAYS H., 2000. Raising metamorphosed juveniles, Indiana university Axolotl Newsletter 28: 10-17.

© Copyrights 2002 de Salamandervereniging, www.salamanders.nl.

De Salamandervereniging staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, te Nijmegen, onder nummer 09126981.

Actueel

Programma 29ste Landdag van de Salamandervereniging

Zondag 3 september 2023 Dierenpark de OliemeulenReitse Hoevenstraat 30,5042 EH Tilburg 9:30                                                  Zaal open                                                           Hall open 10:00 –…

/// lees meer

Uitnodiging voor de 29ste Landdag van de Salamandervereniging 3 september 2023

Geachte leden van de Salamander vereniging, Op het moment leggen we de laatste hand aan de agenda en presentaties van…

/// lees meer

Uitnodiging voor de jaarlijkse salamander registratie van de Salamandervereniging voor het jaar 2023

Geachte leden van de Salamandervereniging, Nu we weer veel dieren gekweekt hebben en bijna klaar zijn om te ruilen met…

/// lees meer
Back To Top